the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Richteren 14
1 Eens ging Simson af naar Timna en zag daar een Filistijns meisje.
2 Bij zijn terugkomst deelde hij het aan zijn vader en moeder mede met de woorden: Ik heb in Timna een Filistijns meisje gezien; neemt haar toch voor mij tot vrouw.
3 Doch zijn vader en moeder zeiden tot hem: Is er onder de dochters uwer broeders en in geheel uw volk geen vrouw, dat gij er een gaat nemen uit de Filistijnen, die onbesnedenen? Maar Simson zeide tot zijn vader: Neem haar voor mij; want zij behaagt mij.
4 Zijn vader en moeder wisten niet dat dit van den Heer beschikt was; want hij zocht een aanleiding om met de Filistijnen in twist te geraken. In dien tijd toch heerschten de Filistijnen in Israel.
5 Simson nu ging af, met zijn vader en moeder, naar Timna, en toen zij aan de wijngaarden van Timna kwamen, daar trad een jonge leeuw hem brullend tegemoet.
6 Maar de geest des Heeren kwam op hem, en hij scheurde hem vaneen, zoals men een bokje vaneenscheurt, zonder dat hij iets in de hand had. En aan zijn vader en moeder vertelde hij niet wat hij had gedaan.
7 Zo ging hij af en sprak met het meisje, en zij behaagde hem.
8 Toen hij na enigen tijd terugkeerde om haar te huwen, week hij van den weg af, om naar den doden leeuw om te zien, en zie, in het lichaam van den leeuw was een bijenzwerm en honing.
9 Hij nam dien in zijn hand, at er al voortgaande van, en gaf, toen hij bij zijn ouders kwam, er ook hun van mede, en zij aten er van; maar hij vertelde hun niet dat hij den honing uit het lichaam van den leeuw gehaald had.
10 Toen nu zijn vader naar het meisje afgegaan was, richtte Simson daar een maaltijd aan; want zo plachten de jongelingen te doen.
11 Daar zij bevreesd voor hem waren, namen zij dertig vrienden om bij hem te zijn.
12 Simson zeide tot hen: Ik wil u eens een raadsel opgeven. Verklaart gij mij den zin in de zeven bruiloftsdagen, en vindt gij dien, dan zal ik u dertig opperkleederen en dertig stel klederen geven;
13 maar kunt gij hem mij niet mededelen, dan geeft gij mij dertig opperkleederen en dertig stel klederen. Zij zeiden tot hem: Geef uw raadsel op; laat ons het horen!
14 Hij zeide tot hen: Van den eter ging spijs uit, van den sterke iets zoets. Drie dagen lang konden zij het niet raden,
15 en op den vierden zeiden zij tot Simsons vrouw: Haal uw man over om u de oplossing mede te delen. Anders verbranden wij u en het huis van uw vader. Hebt gij ons hier genodigd om ons arm te maken?
16 Toen weende de vrouw van Simson bij hem en zeide: Gij haat mij eigenlijk maar en hebt mij niet lief. Want gij hebt aan mijn landgenoten een raadsel opgegeven en mij de oplossing niet medegedeeld. Hij zeide tot haar: Wel, ik heb ze zelfs aan mijn vader en moeder niet medegedeeld, en zou ik het u doen?
17 Maar zij weende bij hem de zeven bruiloftsdagen; en op den zevenden dag vertelde hij ze haar, omdat zij hem perste, en zij deelde de oplossing van het raadsel aan haar landgenoten mede.
18 Zo zeiden hem de burgers der stad op den zevenden dag, voordat hij de kamer inging: Wat is zoeter dan honing? wat sterker dan een leeuw? Waarop hij tot hen zeide: Hadt gij niet met mijn koe geploegd, gij hadt mijn raadsel niet geraden!
19 Toen kwam de geest des Heeren op hem; hij ging af naar Askelon, versloeg van de inwoners dier stad dertig man, nam hun klederen en gaf die stellen klederen aan hen die hem de oplossing van het raadsel medegedeeld hadden. Hierop ging hij, in toorn ontstoken, op naar zijns vaders huis;
20 waarna de vrouw van Simson aan een zijner makkers, die zijn bruidegomsjonker geweest was, ten deel viel.