the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Richteren 13
1 De Israelieten gingen voort te doen wat kwaad was in 's Heeren oog. Daarom gaf de Heer hen veertig jaar lang in de hand der Filistijnen.
2 Er was destijds een man uit Sorea, uit het geslacht der Danieten, Manoah genaamd, wiens vrouw onvruchtbaar was en geen kind had gebaard.
3 Eens nu verscheen de engel des Heeren aan die vrouw en zeide tot haar: Zie eens, gij zijt onvruchtbaar en hebt geen kind, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren.
4 Neemt u dus in acht geen wijn of sterken drank te drinken en niets onreins te eten.
5 Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want van den moederschoot af zal de knaap een nazireer Gods zijn. Hij zal beginnen Israel uit de hand der Filistijnen te redden.
6 De vrouw ging naar huis en zeide tot haar man: Een godsman is bij mij gekomen; hij zag er uit als de engel Gods, zeer verschrikkelijk; maar ik heb hem niet gevraagd van waar hij was, en hij heeft mij zijn naam niet medegedeeld.
7 Hij nu heeft tot mij gezegd: Zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren. Drink dus geen wijn of sterken drank en eet niets onreins; want die knaap zal een nazireer Gods zijn van den moederschoot af tot zijn sterfdag toe.
8 Toen bad Manoah tot den Heer en zeide: Och Heer, laat toch de godsman dien gij gezonden hebt nog eens tot ons komen, om ons te leren, wat wij voor het kind dat geboren zal worden moeten doen.
9 En God verhoorde Manoah; zo kwam de engel Gods weder tot de vrouw, terwijl zij op het veld zat en Manoah, haar man, niet bij haar was.
10 Ijlings liep de vrouw heen en deelde het aan haar man mede, tot hem zeggende: Zie, de man die toentertijd tot mij is gekomen is mij verschenen.
11 Toen stond Manoah op, volgde zijn vrouw, kwam bij den man en zeide tot hem: Zijt gij de man die tot deze vrouw gesproken heeft? Hij zeide: Ja.
12 Manoah hernam: Welnu, wanneer uw woord uitkomt, hoe moet die knaap dan behandeld en wat aan hem gedaan worden?
13 Hierop zeide de engel des Heeren tot Manoah: De vrouw moet zich in acht nemen voor alles wat ik haar genoemd heb:
14 niets van hetgeen van den wijnstok komt mag zij eten, wijn noch sterken drank drinken, niets onreins eten. Alwat ik haar bevolen heb moet zij in acht nemen.
15 En Manoah zeide tot den engel des Heeren: Wij zouden u gaarne enigen tijd hier houden en een geitebokje toebereiden om het u voor te zetten.
16 Maar de engel des Heeren zeide tot Manoah: Al houdt gij mij ook bij u, van uw brood eet ik niet. Maar wilt gij een brandoffer aan den Heer brengen, doe het. Manoah toch wist niet dat het de engel des Heeren was.
17 Voorts zeide Manoah tot den engel des Heeren: Hoe heet gij? Dan zullen wij u eren, wanneer uw woord uitkomt.
18 Maar de engel des Heeren zeide tot hem: Wat vraagt gij mij naar mijn naam! Die is wonderbaar.
19 Nu nam Manoah een geitebokje met een meeloffer en offerde het op een rotssteen aan den Heer.
20 Terwijl nu de vlam van het altaar ten hemel steeg voer de engel des Heeren in de altaarvlam op, terwijl Manoah en zijn vrouw het zagen en op hun aangezicht ter aarde vielen.
21 Toen nu de engel des Heeren niet langer door Manoah en zijn vrouw gezien werd, begreep Manoah dat het de engel des Heeren geweest was.
22 Daarom zeide Manoah tot zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven; want wij hebben een god gezien.
23 Maar zijn vrouw zeide tot hem: Indien de Heer ons had willen doden, zou hij uit onze hand geen brand offer en meeloffer hebben aangenomen, noch ons dit alles hebben laten zien; en in dat geval zou hij ons zulke dingen niet aangekondigd hebben.
24 En de vrouw baarde een zoon en noemde hem Simson. De knaap wies op, de Heer zegende hem,
25 en de geest des Heeren begon hem onrustig te maken in Mahane-Dan, tussen Sorea en Estaol.