Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jozua 10

1 Zodra Adonibezek, de koning van Jeruzalem, hoorde dat Jozua Ai ingenomen en met den banvloek geslagen had--evenals met Jericho en haar koning had hij met Ai en haar koning gehandeld--en dat de inwoners van Gibeon met Israel vriendschapsbetrekkingen hadden aangeknoopt en zich in hun midden bevonden,2 werden zij zeer bevreesd; want Gibeon was een grote stad, als een der koningssteden, groter dan Ai, en al haar burgers waren krijgshaftig.3 Daarom zond Adonibezek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, den koning van Hebron, Piream, den koning van Jarmuth, Jafia, den koning van Lachis, en Debir, den koning van Eglon, deze boodschap:4 Trekt op naar mij en helpt mij om Gibeon te slaan, omdat het vriendschapsbetrekkingen met Jozua en de Israelieten aangeknoopt heeft.5 Hierop trokken de vijf Amorietische koningen gezamenlijk op: de koning van Jeruzalem, die van Hebron, die van Jarmuth, die van Lachis en die van Eglon, met hun gehele legermacht, en sloegen het beleg voor Gibeon en streden tegen haar.6 Toen zonden de burgers van Gibeon gezanten tot Jozua in het kamp te Gilgal met de bede: Trek uw hand niet van uw dienaren af; kom ijlings tot ons en verleen ons bijstand en hulp; want alle koningen der Amorieten die op het gebergte wonen hebben zich tegen ons verzameld.

7 Dus trok Jozua uit Gilgal op met het ganse weerbare volk, altemaal kloeke helden.8 En de Heer zeide tot Jozua: Vrees niet voor hen; want ik geef hen in uw hand; geen hunner zal voor u standhouden.9 Toen nu Jozua hen plotseling overviel--hij was den gansen nacht van Gilgal uit voortgetrokken--10 maakte de Heer dat zij voor Israel in verwarring geraakten; zij brachten hun een grote nederlaag toe bij Gibeon, zetten hen na in de richting van den bergpas van Beth-horon en versloegen hen tot Azeka en Makkeda.11 Als zij nu op hun vlucht voor Israel op de berghelling van Beth-horon waren, wierp de Heer grote stenen van den hemel op hen, tot Azeka toe, zodat zij stierven; er zijn meer door de hagelsteenen omgekomen dan door de Israelieten met het zwaard gedood.12 Toen sprak Jozua tot den Heer, ten dage dat de Heer de Amorieten aan de Israelieten overleverde, en zeide in tegenwoordigheid van Israel: Zon, sta stil in Gibeon, en maan, in Ajjalons dal.13 En stil stond de zon, en staan bleef de maan, totdat het volk zich op zijn vijanden gewroken had. Dit staat geschreven in het Boek des Rechtschapenen. En de zon bleef halverwege den hemel staan en spoedde zich niet ten ondergang, omstreeks een vollen dag.14 Zulk een dag is er vroeger noch later geweest, waarop de Heer zo naar iemands stem luisterde; want de Heer streed voor Israel.

15 Daarop keerde Jozua met gans Israel naar het kamp te Gilgal terug.16 Intussen vluchtten die vijf koningen en verscholen zich in de grot bij Makkeda.17 Toen men aan Jozua berichtte: De vijf koningen zijn gevonden verscholen in de grot bij Makkeda--18 zeide hij: Wentelt grote stenen voor den ingang der grot, en stelt er mannen bij om hen te bewaken'.19 Maar gij, houdt u niet op; zet uw vijanden na en laat hun achterhoede geen rust. Laat hen niet in hun steden komen; want de Heer, uw god, heeft hen in uw hand gegeven.20 Toen nu Jozua en de Israelieten hen geheel verslagen en hun een zeer grote nederlaag toegebracht hadden, zodat zij geheel vernietigd waren--enigen van hen waren ontkomen en hadden zich in de vestingen geborgen--21 keerde het ganse volk behouden naar het kamp tot Jozua te Makkeda terug; niemand had tegen de Israelieten de tong geroerd.22 Nu zeide Jozua: Opent den ingang der grot, en brengt die vijf koningen uit de grot tot mij.23 Men deed alzo en bracht die vijf koningen uit de grot tot hem: de koningen van Jeruzalem, van Hebron, van Jarmuth, van Lachis en van Eglon.24 Zodra men die koningen tot Jozua had gebracht, riep hij alle Israelietische mannen samen en zeide tot de aanvoerders der krijgslieden die met hem getrokken waren: Treedt nader, zet uw voet op den hals dezer koningen. En toen zij Jozua nadergetreden waren en hun den voet op den hals gezet hadden,25 zeide Jozua tot hen: Vreest niet en zijt niet versaagd; weest sterk en kloek; want zo zal de Heer doen aan al uw vijanden die gij beoorloogt.26 Daarna sloeg Jozua hen neder, doodde hen en hing hen aan vijf palen op, waaraan zij tot den avond bleven hangen.27 En met zonsondergang nam men, op Jozua's bevel hen van de palen af en wierp hen in de grot waarin zij zich hadden verscholen; waarna men grote stenen aan den ingang der grot plaatste, die daar liggen tot op dezen dag.

28 Ook Makkeda is te dien dage door Jozua ingenomen en geslagen met het scherp des zwaards; hij trof haar en alle levende wezens in haar met den banvloek, liet niemand ontkomen en deed met den koning van Makkeda evenals hij met den koning van Jericho gedaan had.29 Daarop trok Jozua met gans Israel van Makkeda naar Libna en streed tegen haar;30 de Heer gaf ook haar en haar koning in de hand van Israel; hij sloeg haar en alle levende wezens in haar met het scherp des zwaards, liet niemand in haar ontkomen en deed met haar koning evenals hij met den koning van Jericho gedaan had.31 Daarop trok Jozua met gans Israel van Libna naar Lachis sloeg het beleg voor haar en voerde krijg tegen haar.32 En de Heer gaf Lachis in de hand van Israel. Hij nam haar den tweeden dag in en sloeg haar en alle levende wezens in haar met het scherp des zwaards, juist zoals hij met Libna gedaan had.33 Toen trok Horam, de koning van Gezer, op om Lachis te helpen; maar Jozua versloeg hem en zijn volk, totdat hij niemand van hen had overgelaten.34 Daarop trok Jozua met gans Israel naar Eglon; zij sloegen het beleg voor haar, streden tegen haar,35 namen haar nog denzelfden dag in en sloegen haar met het scherp des zwaards; alle levende wezens in haar trof hij met den banvloek, juist zoals hij met Lachis gedaan had.36 Daarop trok Jozua met gans Israel van Eglon op naar Hebron; zij streden tegen haar,37 namen haar in en sloegen haar, haar koning, al haar steden en alle levende wezens in haar, met het scherp des zwaards, juist zoals hij met Eglon gedaan had: hij trof haar en alle levende wezens in haar met den banvloek.38 Daarop keerde zich Jozua met gans Israel naar Debir, streed tegen haar39 en maakte zich van haar, haar koning en al haar steden meester; zij sloegen ze met het scherp des zwaards, en troffen alle levende wezens in haar met den banvloek; hij liet niemand over; evenals hij met Hebron gedaan had deed hij met Debir en haar koning.40 Zo sloeg Jozua het ganse land, het gebergte, het zuiden, de laagte en de hellingen, met al hun koningen; hij liet er niemand over, en alwat adem had trof hij met den banvloek, zoals de Heer, Israels god, geboden had.41 Jozua versloeg hen van Kades-barnea tot Gaza, het ganse land Goosjen, en tot Gibeon toe.42 Van al die koningen nu met hun land heeft Jozua zich op eenmaal meester gemaakt; want de Heer, Israels god, streed voor Israel.43 Toen keerde Jozua met gans Israel naar het kamp te Gilgal terug.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile