Read the Bible

¹ Roep slechts! Zal iemand u antwoorden? En tot wien der heiligen zoudt gij u keren?² Want den dwaas vermoordt de spijt, den onnozele doodt zijn ijveren.³ Ik heb wel gezien hoe een dwaas wortel schoot, maar vervloekte aanstonds zijn woning.⁴ Zijn zonen blijven van hulp verstoken, worden vertrapt in de poort, zonderdat iemand hen redt.⁵ Wat zij ingeoogst hebben eet een hongerige op, die hun den ram uit de kudde steelt, en een dorstige aast op hun rijkdom.

⁶ Want niet uit het stof komt het onheil te voorschijn, en de rampspoed ontspruit niet aan den grond;⁷ maar de mens wordt tot een rampspoed geboren, zoals vonken naar boven vliegen.⁸ In uw plaats zou ik het bij God zoeken, en mijn woorden tot de godheid richten,⁹ die grote, ondoorgrondelijke dingen doet, wonderen zonder tal:¹⁰ hij geeft den regen over de aarde, zendt het water uit over de velden;¹¹ hij zet nederigen op een hooge plaats, zodat treurenden krachtige hulp erlangen;¹² hij verbreekt de plannen der schranderen, zodat hun handen niets degelijks uitvoeren;¹³ hij vangt de wijzen in hun schranderheid, zodat de toeleg der geslepenen verijdeld wordt;¹⁴ over dag stuiten zij op duisternis, alsof het nacht was, tasten zij rond op den middag;¹⁵ hij redt van het zwaard, van zijn scherp, uit de hand des sterken den arme;¹⁶ zo is er hoop voor den geringe, en sluit de boosheid haar mond.

¹⁷ Zie, gelukkig de man dien God kastijdt! Versmaad dus de tucht des Machtigen niet.¹⁸ Hij toch kwetst, maar verbindt ook, hij wondt, maar zijn handen helen;¹⁹ in zes noden redt hij u, in zeven zal geen kwaad u genaken:²⁰ in hongersnood verlost hij u van den dood, in oorlog uit het geweld van het zwaard;²¹ bij het geeselen der tong wordt gij verborgen, gij hebt niets te vrezen wanneer de verwoesting komt;²² verwoesting en broodsgebrek kunt gij belachen, voor het gedierte des velds hebt gij niet te vrezen.²³ Want dan hebt gij een verbond met de stenen des velds, en is het gedierte des velds met u bevriend.²⁴ Dan weet gij dat uw tent in vrede is, en bij het rondzien in uw woning vermist gij niets;²⁵ gij weet dat uw kroost talrijk is, en uw nazaten zijn als het gras des velds.²⁶ Zo komt gij op rijpen leeftijd in het graf gelijk een garve op haar tijd wordt opgetast.²⁷ Zie, dit hebben wij nagespoord; zo is het; wij hebben het gehoord; pas gij het op uzelven toe.