Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Job 30

1 En thans lachen mensen die beneden mij staan mij uit, mensen wier vaders mij te min waren om bij mijn herdershonden te zetten.2 Waartoe zou mij trouwens hunner handen sterkte baten? Hun is alle kracht verlorengegaan;3 van gebrek en honger zijn zij ineengeschrompeld, zij die de wildernis afknagen, het land der woestijnen en woestenijen;4 die de zeeporselein die op struiken wast afplukken, en wien de wortel der brem tot voedsel dient.5 Uit de samenleving worden zij weggejaagd, als dieven roept men hen na.6 In huiveringwekkende diepten moeten zij wonen, in aardholen en rotsspleten;7 tussen struiken balken zij, onder netels hokken zij bijeen;8 als een dwaas en eerloos gebroedsel zijn zij uit het land weggegeeseld.9 En thans ben ik het voorwerp van hun spot geworden, dien ik hun tot stof voor gebabbel.10 Met afschuw blijven zij op een afstand van mij, en zij ontzien zich niet mij in het gezicht te spuwen;11 daar God mijn teugel losgemaakt en mij vernederd heeft, hebben zij ook den breidel voor mij weggeworpen.12 Aan mijn rechterhand rijst het gebroed op, zij stoten mijn voeten weg en banen tegen mij hun onheilspaden.13 Zij hebben mijn weg vernield, bewerken mijn ondergang, zonderdat zij een helper hebben!14 Als door een wijde bres rukken zij aan, onder het rollend puin zijn zij komen aanstormen.

15 Iets ijzingwekkends heeft zich tegen mij gekeerd, als de wind jaagt het mijn aanzien weg, en als een wolk gaat mijn geluk voorbij.16 Thans stort zich mijn ziel in mij uit, houden de dagen der ellende mij vast.17 De nacht doorboort mijn gebeente, zodat het verteert, mijn pijnigers gaan nooit ter ruste;18 door het grote geweld wordt mijn vlees onkenbaar, het omsluit mij als mijn onderkleed.19 Hij heeft mij in het slijk geworpen; zodat ik van stof en as niet te onderscheiden ben.20 Ik riep tot u, maar gij gaaft mij geen antwoord. Ik stond daar, en gij lettet op mij;21 gij werdt mij tot een gruwzamen vijand, bestooktet mij met forsche hand;22 hieft mij op op den wind en deedt mij daarheenrijden, deedt mij vergaan in noodweer.23 Ik weet het wel: Gij voert mij ten dode, naar de verzamelplaats van alwat leeft.24 Maar zal men niet bij een ruine de hand uitsteken, bij iemands ondergang gekrijt aanheffen?25 Heb ikzelf niet geweend over den zwaar gedrukte? ben ik niet zielsbedroefd geweest over den arme?26 Want op het goede hoopte ik, maar het kwade kwam; terwijl ik op het licht wachtte, kwam de duisternis;27 mijn binnenste kookte rusteloos, dagen van ellende overvielen mij;28 ik ging daarheen, zwart, maar niet door het branden der zon, om hulp roepende stond ik in de gemeente;29 een broeder ben ik geworden voor de jakhalzen, een gezel voor de struisen.30 Mijn huid is zwart geworden en valt van mij af, mijn gebeente gloeit van hitte.31 Zo heeft mijn citer slechts treurklanken, mijn schalmei slechts klaagtonen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile