the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Job 28
1 Want er zijn plaatsen vanwaar het zilver komt, oorden waar men het goud wast;2 het ijzer wordt uit den grond gehaald, en steen smelt men tot koper.3 Als men een eind heeft gemaakt aan de duisternis, doorvorst men de diepste plaatsen, het gesteente der zwartste donkerheid;4 men brak een mijngang uit ver van der mensen woonplaats; zij die van de wandelaars vergeten zijn hingen daar, zweefden er ver van de mensen.5 Van de aarde, waaruit het brood ontspruit, wordt het ingewand als door vuur omgewoeld;6 in haar stenen schuilt de saffier en haar stof bevat goud.7 De gier kent den weg daarheen niet, het oog van den valk heeft dien niet gespeurd,8 de roofdieren hebben hem niet betreden, de leeuw is er niet over gegaan.9 De mens heeft zijn hand aan het hard gesteente geslagen, de bergen van hun grondslag af omgewoeld;10 in de rotsen heeft hij gangen uitgebroken, en allerlei kostbaarheden heeft zijn oog aanschouwd;11 de bronnen der wateraderen heeft hij verstopt; zo brengt hij het verborgene aan het licht.12 Maar de wijsheid, waar wordt die gevonden? en waar is het oord waar de schranderheid vertoeft?13 De mens kent den weg tot haar niet, en in het land der levenden wordt zij niet aangetroffen.
14 De oceaan zegt: In mij is zij niet--en de zee zegt:15 Zij is niet bij mij. Zij wordt niet betaald met gedegen goud, geen zilver afgewogen als haar prijs;16 zij wordt niet afgewogen tegen goud van Ofir, tegen den kostbaren onyx en den saffier;17 goud en glas kunnen niet bij haar halen, noch wordt zij tegen gulden voorwerpen ingeruild;18 paarlen en kristal kan men naast haar niet noemen, de vangst van de wijsheid is meer waard dan die der koralen:19 de topazen van Ethiopie kunnen niet halen bij haar, tegen zuiver goud wordt zij niet opgewogen.
20 Die wijsheid nu, van waar komt zij? en waar is het oord waar de schranderheid vertoeft?21 Zij is onttrokken aan het oog van alwat leeft, verborgen voor de vogelen des hemels.22 De hel en de dood zeggen: Wij hebben wel eens van haar horen spreken!23 God weet den weg tot haar, hij kent het oord waar zij vertoeft;24 want hij schouwt tot de einden der aarde, alwat onder de hemelen is ziet hij.25 Toen hij voor den wind de kracht afwoog, van het water de maat bepaalde,26 toen hij den regen wetten voorschreef, den bliksemschichten hun weg,27 toen zag hij haar en keurde haar, stelde haar op haar plaats en doorgrondde haar.28 Maar tot den mens zeide hij: Zie, den Heer te vrezen, dat is wijsheid, van het kwaad te wijken, dat is doorzicht.