the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Job 27
1 Job ging voort zijn spreuk aan te heffen en zeide:2 Zo waar als God leeft, die van mij geweerd heeft wat mij toekwam, de Machtige, die mijn leven verbitterd heeft--3 want in mij is nog ten volle mijn adem, in mijn neus de geest van God--4 mijn lippen spreken geen onrecht, over mijn tong komt geen bedrog.5 Verre zij het van mij, u gelijk te geven; eer sterf ik dan dat ik ophoud oprecht te zijn.6 Ik heb volgehouden dat ik rechtschapen ben en geef het niet op, mijn hart verwijt mij nimmer iets
7 Dat het lot van den boze mijn vijand treffe, mijn tegenstander dat van den onrechtpleger!8 Want welke hoop heeft de goddeloze wanneer hij gefnuikt wordt, wanneer God zijn leven opeist?9 Zal God zijn geschrei horen, wanneer de nood over hem komt?10 Of kan hij zich in den Machtige verlustigen, God te allen tijde aanroepen?
11 Ik zal u onderrichten in Gods handelwijze, wat de Machtige voorheeft niet verhelen.12 Gij allen hebt het trouwens zelf gezien; waarom zijt gij zo lichtvaardig?13 Dit is, naar Gods raad, het deel van den boosdoener, het erfdeel dat de geweldenaars van den Machtige verkrijgen:14 heeft hij veel zonen, zij zijn voor het zwaard bestemd, en zijn nakomelingen worden niet verzadigd met brood;15 wie van hem overblijven worden door de pest begraven, en hun weduwen bewenen hen niet.16 Al hoopt hij geld op als stof en schaft hij zich klederen aan als leem,17 hij schaft aan, en de rechtschapene draagt ze, en het geld, den brave valt het ten deel.18 Hij heeft als een spin zijn huis gebouwd, aan een hut gelijk, door een wachter opgeslagen.19 Rijk legt hij zich neer, maar dit herhaalt hij niet: hij doet zijn ogen open, en weg is het!20 Verschrikkingen overvallen hem als waterstromen; in den nacht heeft een stormwind hem gestolen;21 de oostenwind tilt hem op, en daar gaat hij! Hij stormt hem weg van zijn plaats;22 werpt zonder erbarmen stenen naar hem; vluchten, vluchten moet hij voor hem.23 Men slaat over hem de handen ineen, men fluit uit zijn woonplaats hem na.