Read the Bible

¹ Elifaz van Teman antwoordde en zeide:² Mag een wijze winderige wetenschap ten beste geven, zich opvullen met oostenwind,³ zijn zaak bepleiten met beuzelpraat, met beweringen waarmee hij niets uitricht?⁴ Ook brengt gijzelf zo schade toe aan de godsvrucht, en doet afbreuk aan de overpeinzing voor God.⁵ Want uw schuld legt u woorden op de lippen, en gij kiest de taal der sluwen;⁶ uw eigen mond veroordeelt u, niet ik, uw eigen lippen getuigen tegen u.⁷ Werdt gij voor alle mensen geboren? zijt gij eer dan de heuvelen ter wereld gebracht?⁸ Luistert gij toe in den raad Gods, en eigent gij u de wijsheid toe?⁹ Wat weet gij, dat wij niet zouden weten? wat doorziet gij, dat wij niet zouden verstaan?¹⁰ Onder ons zijn grijzen, hoogbejaarden, rijker in dagen dan uw vader.¹¹ Zijn u te min de vertroostingen Gods? een met zachtheid tot u gesproken woord?¹² Wat sleept uw hartstocht u mede, wat rollen uw ogen,¹³ dat gij uw wrevel tegen God keert, zulke woorden aan uw mond laat ontglippen!¹⁴ Wat is een mens, dat hij rein zou wezen, dat hij rechtschapen zou zijn, de uit een vrouw geborene!¹⁵ Zie, zelfs in zijn heiligen stelt God geen vertrouwen, en de hemel is niet rein in zijn oog;¹⁶ hoeveel te minder de afschuwelijke, verdorvene, de mens die onrecht drinkt als water!

¹⁷ Ik zal u onderrichten, luister naar mij, wat ik gezien heb zal ik vertellen,¹⁸ wat de wijzen verkondigen, zonder iets te verhelen, als van hun vaderen ontvangen;¹⁹ alleen aan dezen was het land gegeven, nog verkeerde geen vreemde onder hen.²⁰ Al zijn dagen leeft de boze in kwelling, zoveel jaren als voor den geweldenaar zijn weggelegd.²¹ Schrikwekkende geluiden treffen zijn oren, in vollen vrede overvalt hem de verdelger.²² Hij mist het vertrouwen aan de duisternis te ontkomen: hij is bestemd voor het zwaard;²³ voortvluchtig zoekt hij naar brood; waar het te vinden? hij weet dat de dag der duisternis ophanden is.²⁴ Hem verschrikken benauwdheid en angst, die als een koning, ten oorlog gereed, hem aangrijpt.²⁵ Immers, hij heeft tegen God zijn hand uitgestrekt en durft den Machtige trotseren;²⁶ hij loopt met uitgestrekten hals op hem toe, met zijn dikken schildrug.²⁷ Immers, hij heeft zijn aangezicht met zijn vet bedekt en een vetlaag gelegd op zijn lenden,²⁸ zich gevestigd in verwoeste steden, in huizen waarin men niet mocht wonen, die bestemd waren puinhopen te blijven.²⁹ Hij blijft niet rijk, zijn vermogen heeft geen bestand, en zijn schaduw breidt zich op den grond niet uit;³⁰ hij ontgaat de duisternis niet; een gloed doet zijn loten verdorren, en zijn vrucht wordt door den wind verwaaid.³¹ Hij vertrouwe niet op hetgeen ijdel is! Bedrogen komt hij uit, want iets ijdels ontvangt hij in ruil.³² Voordat zijn dag is gekomen verwelkt hij en groenen zijn twijgen niet meer;³³ hij is als een wijnstok die ontijdig zijn druiven laat vallen, als een olijf die zijn bloesems afwerpt.³⁴ Want de bent der goddelozen is onvruchtbaar, een vuur verteert de tenten der omkoopbaarheid;³⁵ zij zijn zwanger van moeite en baren onheil, hun schoot brengt teleurstelling tot rijpheid.