the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 5
1 Doorkruist Jeruzalems straten, ziet er rond en verneemt, en zoekt op haar pleinen, of gij iemand vindt, of er iemand is die het recht betracht, de trouw in ere houdt; opdat ik haar vergiffenis schenke.2 Ook als zij zeggen: Zo waar als de Heer leeft! zweren zij toch leugenachtig.3 Heer, uw ogen zien immers naar trouw uit? Gij hebt hen geslagen, maar zij voelden geen pijn, hen afgemaakt, maar zij weigerden de tuchtiging aan te nemen; zij hebben hun gelaat harder gemaakt dan een steenrots, geweigerd zich te bekeren.4 Ik nu dacht: Het zijn slechts geringen; zij handelen dwaas omdat zij des Heeren weg niet kennen, den dienst van hun god;5 laat ik gaan tot de groten en met hen spreken; want zij kennen des Heeren weg, den dienst van hun god. Doch dezen hadden altegader het juk verbroken, de banden stukgereten.6 Daarom verslaat hen de leeuw uit het woud, verdelgt hen de wolf der wildernissen, loert de panter op hun steden; alwie er uitgaat wordt verscheurd. Want talrijk zijn hun misdrijven, geweldig is hun herhaalde afval.7 Op grond waarvan zou ik u vergiffenis schenken? Uw zonen hebben mij verlaten en bij niet-goden gezworen; toen ik hen verzadigd had, bedreven zij overspel, in de bordelen liggen zij thuis.8 Weldoorvoede, geile hengsten zijn het: elk hinnikt naar zijns naasten huisvrouw.9 Zou ik zulke dingen niet straffen? spreekt de Heer; tegen een volk als dit niet wraakgierig gezind zijn?
10 Beklimt haar muren en vernielt ze; doch richt haar niet volslagen te gronde; doet haar heggen weg, want zij behoren niet aan den Heer.11 Want het huis Israel en het huis Juda hebben uiterst trouweloos tegen mij gehandeld, spreekt de Heer.12 Zij hebben den Heer verloochend en gezegd: Hij is het niet; geen kwaad zal ons overkomen, zwaard noch honger zullen wij zien;13 en de profeten zullen worden tot wind: het woord is niet in hen. --Moge hun zo geschieden!14 Daarom, zo spreekt de Heer, de god der heirscharen, omdat gij dit gezegd hebt, zie, ik maak mijn woorden in uw mond tot een vuur en dit volk tot brandhouten die er door verteerd zullen worden.15 Zie, ik doe een natie uit verre gewesten tegen u opkomen, huis Israel, spreekt de Heer; een overoude natie is het, een eeuwenheugende natie, een natie wier taal gij niet kent, en waarvan gij niet verstaat wat zij spreekt.16 Haar pijlkoker is gelijk een geopend graf; het zijn allen helden.17 Zij zal uw oogst en uw brood opeten, opeten uw zonen en dochteren, opeten uw schapen en runderen, opeten uw wijnstok en vijgeboom; zij zal met het zwaard uw versterkte steden verwoesten, die waarop gij vertrouwt.18 Doch ook in die dagen, spreekt de Heer, zal ik u niet volslagen tegronderichten.19 En wanneer gijlieden dan zegt: Waarvoor heeft de Heer, onze god, ons dit alles aangedaan? zo zegt tot hen: Evenals gij mij verlaten en buitenlandsche goden in uw eigen land gediend hebt, zo zult gij vreemden dienen in een land dat het uwe niet is.
20 Meldt dit in het huis Jakob, verkondigt het in Juda:21 Luister hiernaar, dwaas en verstandeloos volk, dat ogen heeft, doch niet ziet, oren, doch niet hoort.22 Zoudt gij mij niet vrezen, spreekt de Heer, niet ineenkrimpen voor mij? die der zee het oeverzand ten paal heb gesteld, voor eeuwig tot een perk dat zij niet overschrijdt: hoe ook haar golven klotsen, zij zijn onmachtig; hoe zij druisen, zij kunnen het niet overschrijden.23 Maar dit volk heeft een onhandelbaar en weerspannig hart; zij zijn afgeweken en huns weegs gegaan.24 Zij hebben niet gezegd bij zichzelf: Laten wij toch den Heer, onzen god, vrezen, die ons den regen geeft op zijn tijd, den najaars regen en den voorjaarsregen, die de regelingen van den oogst voor ons in stand houdt. --
25 Uw ongerechtigheden hebben deze verstoord, uw zonden u het goede onthouden.26 Want onder mijn volk bevinden zich boosdoeners; zij loeren, zoals de vogelaar zich gebukt houdt, zij hebben een val gezet om mensen te vangen;27 gelijk een kooi vol gevogelte, zo zijn hun huizen vol bedrog; daardoor zijn zij groot en rijk geworden.28 Zij zijn vet geworden, zij glinsteren; ook gaan zij zich in boze stukken te buiten: recht verschaffen zij niet, ook niet aan den wees, en zij helpen de armen niet aan hetgeen hun toekomt.29 Zou ik zulke dingen niet straffen? spreekt de Heer, tegen een volk als dit niet wraakgierig gezind zijn?30 Een ontzettende en weerzinwekkende toestand heerst in den lande;31 de profeten profeteren leugenachtig, de priesters maken gemene zaak met hen, en mijn volk heeft het gaarne zo. Maar wat zult gij bij den afloop doen?