Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jeremia 6

1 Bergt u, Benjaminieten! vlucht uit Jeruzalem; steekt de bazuin te Tekoa; hijst een signaal over Beth-hakkerem; want onheil dreigt uit het noorden, een grote breuke.2 Is uw hoogte, Sions dochter, een liefelijke weide?3 Herders komen er met hun kudden heen, slaan er alom tenten op, weiden elk zijn stuk af.4 --Wijdt den oorlog tegen haar! Op, dat wij nog des middags de muren beklimmen! Helaas! reeds is de dag gedaald, reeds worden de schaduwen van den avond langer.5 Op, dat wij in den nacht ze beklimmen en haar burchten vernielen! --6 Want zo zegt de Heer der heirscharen: Velt haar geboomte en werpt een wal tegen Jeruzalem op! Dat is de stad die gans en al leugen is en waarbinnen geweldenarij woont;7 evenals een put zijn water fris houdt, zo houdt zij haar boosheid fris; van knevelarij en mishandeling hoort men in haar, ik moet er voortdurend ziekten en slagen aanschouwen.8 Laat u gezeggen, Jeruzalem, opdat ik geen afkeer van u krijge; anders maak ik u tot een wildernis, tot een onbewoonbaar land.

9 Zo zegt de Heer der heirscharen: Men zal een zorgvuldige nalezing houden, als bij een wijnstok, zo bij het overschot van Israel; de hand er telkens aan slaande, gelijk de wijnlezer aan de ranken.10 --Wie zal ik toespreken en vermanen, opdat zij luisteren? Zie, hun oor is onbesneden, zodat zij niet in staat zijn op te letten; zie, des Heeren woord is hun tot versmading, zij hebben er geen behagen in.11 Dies ben ik vol van 's Heeren verbolgenheid, het valt mij zwaar haar in te houden. --Stort haar uit over de kinderen op straat en over den kring der jongelingen tegader; want zo man als vrouw zal getroffen worden, de grijsaard met wie zat van dagen is;12 hun huizen zullen op anderen overgaan, akkers en vrouwen tegader; want ik strek mijn hand uit tegen de bewoners des lands, spreekt de Heer.13 Want allen, zo geringen als groten, zijn belust op vuil gewin, en allen, zo profeet als priester, plegen bedrog;14 zij helen de breuke mijns volks op het lichtst, zeggende: Vrede, vrede! terwijl er geen vrede is.15 Zij zijn te schande geworden, omdat zij afschuwelijke dingen deden. Toch schamen zij zich volstrekt niet, zij weten van geen verlegenheid; daarom zullen zij vallen met hen die vallen, ten tijde hunner bezoeking zullen zij struikelen, zegt de Heer.16 Zo sprak de Heer: Gaat staan aan de wegen, en ziet uit, en vraagt naar de paden van weleer: wat is de weg tot geluk? en bewandelt dien, en vindt verademing voor uzelf. Maar zij zeiden: Wij doen het niet.17 Toen zette ik voor u wachters uit: luistert naar den klank der bazuin! Maar zij zeiden: Wij willen niet luisteren.

18 Daarom hoort, gij natien! en verneemt, hoe ik met hen afreken.19 Hoor, aarde! Ik ga onheil brengen over dit volk, de vrucht van hun herhaalden afval; want naar mijn woorden hebben zij niet geluisterd, en mijn wet, die hebben zij versmaad.20 Waartoe toch dient mij de wierook die uit Sjeba komt, en de kostelijke kalmus, uit een ver land? Uw brandoffers komen u niet ten goede, en uw slachtoffers zijn mij niet aangenaam.21 Daarom spreekt de Heer aldus: Ik ga voor dit volk struikelblokken leggen; zodat vaders en zonen er samen over struikelen, geburen en vrienden omkomen.22 Zo zegt de Heer: Daar komt een volk uit het Noorderland, een grote natie zet zich in beweging van het uiteinde der aarde;23 boog en strijdknots voeren zij; wreed zijn zij en zonder erbarmen; zij maken een gedruis als de zee en rijden op paarden; ten strijde gerust als een man, tegen u, dochter Sions!24 Nauw hoorden wij van hen gewagen, of onze handen hingen slap, benauwdheid greep ons aan, weeen als ener barende.25 Ga het veld niet in en kom niet op den weg, want 's vijands zwaard is Schrik-rondom!26 Dochter mijns volks, omgord u met een rouwkleed, en bestrooi u met as; bedrijf rouw als over een enig kind, een bitter misbaar; want plotseling valt de verdelger op ons aan. --27 Ten toetser heb ik u gesteld bij mijn volk, opdat gij van hun wandel kennis neemt en dien toetst.28 Zij zijn allen meer dan onhandelbaar, onruststokers, koper en ijzer; altemaal misdragen zij zich.29 De blaasbalg snoof; door het vuur moest het lood worden verteerd; tevergeefs heeft de zilversmid gezuiverd: hun boosheid is niet weggesmolten.30 Noemt hen versmaad zilver; want de Heer heeft hen versmaad.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile