the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 26
1 In het begin der regering van Jojakim, den zoon van Jozia, den koning van Juda, kwam van den Heer dit woord tot Jeremia:2 Zo zegt de Heer: Ga in het voorhof des tempels staan en spreek tot allen die uit Juda's steden gekomen zijn om zich in den tempel neer te werpen al de woorden die ik u gelast heb tot hen te spreken; doe er niets af!3 Misschien zullen zij luisteren en zich bekeren van hun bozen weg; zo zal ik afzien van het onheil dat ik voornemens ben hun wegens de boosheid hunner handelingen aan te doen.4 Zeg dan tot hen: Zo zegt de Heer: Tenzij gij naar mij hoort, door de wet die ik u heb voorgelegd op te volgen,5 luisterend naar de woorden mijner dienaren, de profeten, die ik tot u zond, onverdroten, zonderdat gij luisterdet,6 zal ik met dezen tempel doen als met Sjilo en deze stad maken tot een vervloeking voor alle volkeren der aarde.
7 De priesters nu, de profeten en het ganse volk hoorden Jeremia deze woorden in den tempel spreken,8 en toen hij uitgesproken en alles gezegd had wat de Heer hem had gelast tot het ganse volk te spreken, grepen hem de priesters en de profeten, met de woorden: Sterven, sterven moet gij!9 Waarom hebt gij geprofeteerd in naam des Heeren: Gelijk Sjilo zal het dezen tempel vergaan, en deze stad zal woestliggen, gans onbewoond? En het ganse volk liep om Jeremia in den tempel te hoop.10 Toen nu de vorsten van Juda hoorden wat er gaande was, gingen zij uit het paleis op naar den tempel en zetten zich aan den ingang van de Nieuwe poort des tempels.11 Nu zeiden de priesters en de profeten tot de vorsten en tot het ganse volk: Deze man is des doods schuldig; want hij heeft tegen deze stad geprofeteerd, zoals gij met eigen oren hebt gehoord.12 Toen zeide Jeremia tot al de vorsten en het ganse volk: De Heer heeft mij gezonden om tegen dezen tempel en tegen deze stad te profeteren al de woorden welke gij gehoord hebt.13 Nu dan, zorgt dat uw handel en wandel goed zij, en luistert naar den Heer, uw god; opdat hij afzie van het onheil waarmee hij u bedreigd heeft.14 Wat mij betreft, ik ben in uw hand; doet met mij zoals goed en recht is in uw oog.15 Doch weet wel dat gij, indien gij mij doodt, onschuldig bloed brengt over uzelf en over deze stad en haar inwoners; want de Heer heeft mij waarlijk tot u gezonden om al deze woorden te uwen aanhoren te spreken.
16 Hierop zeiden de vorsten en het ganse volk tot de priesters en de profeten: Deze man is niet des doods schuldig; want in den naam van den Heer, onzen god, heeft hij tot ons gesproken.17 Enige nu uit de oudsten des lands stonden op en zeiden tot de ganse volksvergadering:18 Micha uit Moresja was als profeet werkzaam ten tijde van Hizkia, den koning van Juda, en sprak tot het ganse volk van Juda aldus: Zo zegt de Heer der heirscharen: Sion zal als akkerland worden omgeploegd, Jeruzalem tot een puinhoop, de tempelberg tot een begroeide hoogte worden. --19 Hebben Hizkia, de koning van Juda, en gans Juda hem gedood? heeft hij niet veeleer den Heer gevreesd en hem vermurwd; zodat de Heer heeft afgezien van het onheil waarmee hij hen bedreigd had? Wij daarentegen zijn bezig aan onszelf groot onheil te berokkenen.20 Nog was er iemand geweest die optrad als profeet in den naam des Heeren: Uria, de zoon van Sjemaja, uit Kirjath-jearim; hij profeteerde tegen deze stad en dit land, geheel zoals Jeremia predikte.21 Toen nu koning Jojakim en al de vorsten zijn woorden hoorden, zocht de koning hem te doden; maar toen Uria het vernam, werd hij bevreesd, nam de vlucht en kwam in Egypte;22 waarop koning Jojakim mannen naar Egypte zond,23 die hem van daar haalden en bij den koning brachten, die hem met het zwaard versloeg en zijn lijk op de gemene begraafplaats deed werpen.24 Daarentegen heeft Ahikam, de zoon van Sjafan, Jeremia de hand boven het hoofd gehouden; zodat hij hem niet prijsgaf aan het volk, dat hem wilde doden.