Read the Bible

¹ "Komt, laat ons weerkeren tot den Heer; want hij heeft verscheurd, maar zal ons genezen; heeft geslagen, maar zal ons verbinden;² over twee dagen zal hij ons doen herleven, ten derden dage ons doen verrijzen; opdat wij leven voor zijn aangezicht.³ Laat ons den Heer kennen, ja, jagen om hem te kennen! Zodra wij hem zoeken zullen wij hem vinden, en zal hij tot ons komen als een milde regen, als een voorjaarsregen die het land drenkt."

⁴ Wat zal ik doen met u, Efraim? wat met u, Juda? daar uw vroomheid is als een morgenwolk, als de dauw, die in de vroegte verdwijnt.⁵ Daarom heb ik er op ingehouwen door de profeten, gedood door de reden van mijn mond, en zal mijn gericht tevoorschijntreden als het licht.⁶ Want in vroomheid heb ik lust, niet in offeranden, in kennis van God meer dan in brandoffers.⁷ Maar zij hebben in Adma mijn verbond overtreden, daar trouweloos tegen mij gehandeld;⁸ Gilead is een veste van boosdoeners, bevlekt met bloed.⁹ Op een roversbende gelijkt de schaar van priesters; op den weg naar Sichem moorden zij; want boze aanslagen hebben zij gesmeed.¹⁰ In Bethel heb ik huiveringwekkende dingen gezien: aldaar is Efraim tot hoer geworden, Israel verontreinigd.¹¹ Hij heeft ook voor u, Juda, een oogst weggelegd, wanneer ik het lot van mijn volk wend