the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Genesis 49
1 Jakob ontbood zijn zonen en zeide: Verzamelt u; opdat ik u mededele wat u later zal overkomen.2 Komt samen en hoort, zonen van Jakob, luistert naar Israel, uw vader!3 Ruben, mijn eerstgeborene zijt gij, mijn macht en de eersteling mijner sterkte, uitstekend in hoogheid en uitstekend in kracht.4 Gij die als water opbruist, gij moogt den voorrang niet hebben. Want beklommen hebt gij het leger uws vaders; toen hebt gij mijn sponde ontwijd.
5 Simeon en Levi zijn broeders, geweldswerktuigen hun zwaarden;6 in hun kring kome mijn ziel niet, in hun vergadering trede niet mijn gemoed; want in hun toorn hebben zij mannen gedood, in hun moedwil stieren verlamd.7 Vervloekt hun toorn, omdat die geweldig, hun verbolgenheid, dewijl zij hevig is! Ik wil hen verdelen in Jakob, hen verstrooien in Israel.
8 Juda! u, ja u, loven uw broeders; uw hand is op den nek uwer vijanden; voor u werpen zich neder uws vaders zonen.9 Een leeuwenwelp is Juda, die de jongen der schapen verscheurt. Hij heeft zich nedergelegd, als een leeuw gekromd, als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan?10 De schepter zal van Juda niet wijken, noch de heerschersstaf van tussen zijn voeten; totdat een komt wien stammen gehoorzamen.11 Hij bindt aan den wijnstok zijn lastdier, aan een keurigen wingerd zijn ezelsveulen; in wijn wast hij zijn kleed, in druivenbloed zijn gewaad;12 donkerrood van ogen is hij door wijn, en wit van tanden door melk.
13 Zebulon woont aan het zeestrand, hijzelf aan het strand der schepen, en strekt zich tot Sidon uit.14 Issachar is een ezel van vreemden, nederliggende tussen de schuttingen;15 toen hij zag dat de rustplaats goed was, en het land liefelijk, boog hij zijn schoft om te dragen, en werd een cijnsplichtig dienstman.16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israels.17 Zij Dan een slang op den weg, een gehoornde adder op het pad, die het paard in de verzenen bijt, zodat zijn ruiter achteroverstort.18 Op uw verlossing hoop ik, o Heer!19 Gad, benden dringen op hem aan; maar hij dringt van achteren op hen aan.20 Azer, zijn brood is vet, en hij levert koninklijke lekkernijen.21 Naftali is een zich wijd uitstrekkende terebint, die een schone kruin naar boven heft.
22 Een vruchtboom is Jozef, een vruchtboom aan een bron; zijn takken beklimmen den muur.23 Hem mishandelden en bestreden, hem benarden boogschutters;24 maar in ouden staat gebleven is zijn kracht en zijner handen spieren waren lenig, door de handen van Jakobs Sterke, door de armen van Israels Steen,25 den god uws vaders, die u geholpen, God den Machtige, die u gezegend heeft; met zegeningen des hemels daarboven, zegeningen des afgronds, die beneden ligt, zegeningen van borsten en moederschoot.26 De zegeningen die uw vader ontving stegen hoger dan de eeuwige bergen; de begeerlijke gaven der overoude heuvelen, zij zullen zijn op Jozefs hoofd, op den schedel van den vorst zijner broeders.27 Benjamin is een verscheurende wolf, die des morgens buit verslindt, des avonds roof verdeelt.
28 Dit zijn al de stammen van Israel, twaalf in getal, en zo heeft hun vader tot hen gesproken en hen gezegend. Aan elk van hen gaf hij een afzonderlijken zegen.29 En Jakob gaf hun dezen last: Wanneer ik tot mijn volk verzameld zal zijn, begraaft mij dan bij mijn voorvaderen, in de spelonk op den akker van Efron den Hittiet;30 in de spelonk van Machpela, ten oosten van Mamre, in het land Kanaan, welken akker Abraham gekocht heeft van Efron, den Hittiet, tot een erfgraf.31 Daar hebben zij Abraham en zijn vrouw Sara begraven; daar hebben zij Izaak en zijn vrouw Rebekka begraven, en daar heb ik Lea begraven;32 in den akker en de daarop liggende spelonk, die van de Hittieten gekocht zijn.33 Toen Jakob al zijn bevelen aan zijn zonen gegeven had, trok hij zijn voeten weder op het bed, gaf den geest en werd tot zijn stamgenoten verzameld.