Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Ezechiël 8

1 In het zesde jaar, op den vijfden dag der vijfde maand, terwijl ik in mijn huis zat en Juda's oudsten voor mij zaten, viel daar de hand van den Heere God op mij;2 ik zag een gedaante die op een man geleek, van zijn lenden af naar beneden vuur, van zijn lenden af naar boven iets dat een glans geleek, aan glazuur gelijk.3 Hij strekte iets dat den vorm van een hand had uit en vatte mij bij een lok van mijn hoofdhaar; waarna een geest mij tussen aarde en hemel ophief en in goddelijke gezichten naar Jeruzalem bracht, aan den ingang der naar het noorden gekeerde poort van het binnenvoorhof, waar de plaats was van den naijver verwekkenden afgod.4 En zie, daar was de heerlijkheid van den god Israels, overeenkomend met de gedaante die ik in de vallei gezien had,5 en hij zeide tot mij: Menschenkind, sla toch uw ogen op naar het noorden--ik sloeg mijn ogen op naar het noorden, en zie, daar stond, ten noorden van de Altaarpoort, die naijver verwekkende afgod!6 En hij zeide tot mij: Menschenkind, ziet gij, wat zij hier doen? Grote afschuwelijkheden zijn het die het huis Israel hier pleegt; zodat ik van mijn heiligdom verwijderd moet blijven. En gij zult nog andere grote afschuwelijkheden zien.

7 Toen bracht hij mij aan den ingang van het voorhof; ik zag toe, en zie, daar was een gat in den wand.8 En hij zeide tot mij: Menschenkind, graaf dezen wand door. Ik groef den wand door, en zie, daar was een ingang.9 Hij zeide tot mij: Treed binnen, en zie de boze afschuwelijkheden die men hier doet.10 Ik ging naar binnen, zag toe, en zie, daar waren allerlei vormen van kruipende en viervoetige dieren, gruwelen, allerlei schandgoden van het huis Israel, rondom op alle wanden uitgesneden.11 En zeventig mannen uit de oudsten van het huis Israel--onder hen Jaazanja, de zoon van Sjafan--stonden daarvoor, ieder met een wierookvat in de hand; zodat de geur van een dichten wierookwalm opsteeg.12 Hij zeide tot mij: Hebt gij gezien, menschenkind, wat de oudsten van het huis Israel in de duisternis doen, ieder in zijn met figuren bedekten opschik? Want zij denken: De Heer ziet ons niet; de Heer heeft het land verlaten.

13 Voorts zeide hij tot mij: Gij zult nog andere grote afschuwelijkheden zien die zij bedrijven.14 En hij bracht mij naar den ingang van de noordelijke poort van 's Heeren huis, en zie, daar zaten de vrouwen den Tammuz te bewenen.15 En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, menschenkind? Nog andere afschuwelijkheden, groter dan deze, zult gij zien.16 Toen bracht hij mij naar het binnenvoorhof van 's Heeren huis, en zie, aan den ingang van 's Heeren tempel, tussen het voorportaal en het altaar, waren ongeveer twintig mannen, den rug gekeerd naar 's Heeren tempel, het gelaat naar het oosten, die zich voor de zon neerwierpen.17 Voorts zeide hij tot mij: Hebt gij het gezien, menschenkind? Was het dan voor het huis van Juda nog te weinig de afschuwelijkheden te verrichten die zij hier verricht hebben, dat zij daarenboven het land met geweldenarij vulden en mij ook daarmee tergden? Zie, zij trekken den neus voor mij op.18 Maar ook ik zal in gramschap handelen; ik zal verschoonen noch sparen. En al roepen zij luidkeels te mijnen aanhoren, ik zal niet naar hen luisteren.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile