the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ezechiël 10
1 Ik zag toe, en zie, boven den vloer over de hoofden der cherubs was iets als saffier, iets dat er uitzag als een troon, die zich daarboven vertoonde.2 En hij zeide tot den man die in linnen gekleed was: Ga tussen de wielen onder den cherub, neem uw handen vol kolen vuurs van tussen de cherubs en strooi ze over de stad. En hij ging voor mijn ogen er tussen in.3 De cherubs nu stonden aan de zuidzijde van den tempel, toen de man er tussen in ging, terwijl de wolk het binnenvoorhof vervulde. --4 En de heerlijkheid des Heeren verhief zich van boven den cherub, en ging naar den drempel des tempels; waarop deze met rook vervuld werd en het voorhof vol was van den glans van 's Heeren heerlijkheid.5 En het geruis van de vleugelen der cherubs werd gehoord tot het buitenvoorhof, gelijk aan de stem van God den Machtige, wanneer hij spreekt. --6 Toen hij nu den in linnen gekleeden man geboden had: Haal vuur van tussen de wielen, van tussen de cherubs--en hij daartussen in gegaan was en naast het rad stond,7 stak de cherub zijn hand uit naar het vuur dat tussen de cherubs was, nam het op en legde het in de handen van den in linnen gekleeden man, die het aannam en er tussen uit ging.
8 Aan de cherubs nu was onder hun vleugels de vorm van een menschenarm zichtbaar.9 Ik zag toe, en zie, vier raderen waren naast de cherubs, naast elken cherub een rad, welke raderen een glans als van chrysoliet hadden.10 Van alle vier was de uiterlijke gedaante dezelfde: alsof er een rad in een rad was.11 Wanneer zij zich verplaatsten, gingen zij naar hun vier zijden, zonder zich daarbij om te wenden; want wanneer zich een der voorkanten ergens heen wendde, gingen zij, zonder zich bij hun verplaatsing om te keren.12 En hun velgen, van alle vier, waren aan alle kanten vol ogen.13 Die raderen nu werden te mijnen aanhoren wielen genoemd.14 25.eze.nl.lie.ot.map010:015 Telkens als de cherubs werden opgeheven--het was hetzelfde dier dat ik aan de rivier den Kebar gezien had--16 en de cherubs heengingen, gingen de raderen naast hen; en staken de cherubs de vleugels op om zich van den grond op te heffen, dan weken de raderen niet van hun zijde.17 Wanneer gene bleven staan, bleven ook deze staan, en werden gene opgeheven, dan werden ook deze met hen opgeheven; want de geest van het dier was er in.18 En de heerlijkheid des Heeren verliet den drempel des tempels en ging staan op de cherubs.19 Toen staken de cherubs de vleugels op en werden zij bij hun weggaan voor mijn ogen van den grond opgeheven, en de raderen tegelijk met hen. Zij bleven staan aan den ingang der oostelijke poort van 's Heeren huis, terwijl de heerlijkheid van den god Israels boven op hen was.20 Dit was hetzelfde dier dat ik onder den god Israels aan de rivier den Kebar gezien had; ik begreep dat het cherubs waren.21 Ieder had vier aangezichten, vier vleugels en iets dat er uitzag als menschenarmen onder de vleugels;22 en hun aangezichten zagen er juist uit als die welke ik aan de rivier den Kebar gezien had; zij gingen alle recht voor zich uit.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="eze.10.1" class="versetxt">1 Ik zag toe, en zie, boven den vloer over de hoofden der cherubs was iets als saffier, iets dat er uitzag als een troon, die zich daarboven vertoonde.2 En hij zeide tot den man die in linnen gekleed was: Ga tussen de wielen onder den cherub, neem uw handen vol kolen vuurs van tussen de cherubs en strooi ze over de stad. En hij ging voor mijn ogen er tussen in.3 De cherubs nu stonden aan de zuidzijde van den tempel, toen de man er tussen in ging, terwijl de wolk het binnenvoorhof vervulde. --4 En de heerlijkheid des Heeren verhief zich van boven den cherub, en ging naar den drempel des tempels; waarop deze met rook vervuld werd en het voorhof vol was van den glans van 's Heeren heerlijkheid.5 En het geruis van de vleugelen der cherubs werd gehoord tot het buitenvoorhof, gelijk aan de stem van God den Machtige, wanneer hij spreekt. --6 Toen hij nu den in linnen gekleeden man geboden had: Haal vuur van tussen de wielen, van tussen de cherubs--en hij daartussen in gegaan was en naast het rad stond,7 stak de cherub zijn hand uit naar het vuur dat tussen de cherubs was, nam het op en legde het in de handen van den in linnen gekleeden man, die het aannam en er tussen uit ging.8 Aan de cherubs nu was onder hun vleugels de vorm van een menschenarm zichtbaar.9 Ik zag toe, en zie, vier raderen waren naast de cherubs, naast elken cherub een rad, welke raderen een glans als van chrysoliet hadden.10 Van alle vier was de uiterlijke gedaante dezelfde: alsof er een rad in een rad was.11 Wanneer zij zich verplaatsten, gingen zij naar hun vier zijden, zonder zich daarbij om te wenden; want wanneer zich een der voorkanten ergens heen wendde, gingen zij, zonder zich bij hun verplaatsing om te keren.12 En hun velgen, van alle vier, waren aan alle kanten vol ogen.13 Die raderen nu werden te mijnen aanhoren wielen genoemd.14 25.eze.nl.lie.ot.map010:015 Telkens als de cherubs werden opgeheven--het was hetzelfde dier dat ik aan de rivier den Kebar gezien had--16 en de cherubs heengingen, gingen de raderen naast hen; en staken de cherubs de vleugels op om zich van den grond op te heffen, dan weken de raderen niet van hun zijde.17 Wanneer gene bleven staan, bleven ook deze staan, en werden gene opgeheven, dan werden ook deze met hen opgeheven; want de geest van het dier was er in.18 En de heerlijkheid des Heeren verliet den drempel des tempels en ging staan op de cherubs.19 Toen staken de cherubs de vleugels op en werden zij bij hun weggaan voor mijn ogen van den grond opgeheven, en de raderen tegelijk met hen. Zij bleven staan aan den ingang der oostelijke poort van 's Heeren huis, terwijl de heerlijkheid van den god Israels boven op hen was.20 Dit was hetzelfde dier dat ik onder den god Israels aan de rivier den Kebar gezien had; ik begreep dat het cherubs waren.21 Ieder had vier aangezichten, vier vleugels en iets dat er uitzag als menschenarmen onder de vleugels;22 en hun aangezichten zagen er juist uit als die welke ik aan de rivier den Kebar gezien had; zij gingen alle recht voor zich uit.