the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Exodus 15
1 Toen zongen Mozes en de Israelieten het navolgende lied ter ere van den Heer; zij zeiden: Laat mij den Heer bezingen; want hoog verheven is hij: het paard en zijn berijder wierp hij in de zee.2 Mijn kracht en mijn lied is de Heer, die mij tot redding was. Hij is mijn god, dien ik roemen, mijns vaders god, dien ik verhoogen zal.3 De Heer is een krijgsman; de Heer is zijn naam;4 Farao's wagenen en legermacht slingerde hij in de zee; de keur zijner wagenstrijders is verzonken in de Schelfzee.5 De vloeden bedekten hen; zij daalden als een steen in de kolken.6 Uw rechterhand, Heer, is verheerlijkt door krachtsbetoon, uw rechterhand, Heer verplettert den vijand.7 In uw volle hoogheid werpt gij neder wie tegen u opstaan; gij laat uw toorngloed los, die hen verteert als kaf.8 Door den adem uwer neusgaten stapelden de wateren zich op, bleven de golven hoopsgewijze staan, stolden de vloeden in het hart der zee.9 De vijand zeide: Vervolgen zal ik, inhalen, buit verdelen, mij daaraan verzadigen; mijn zwaard zal ik ontbloten, mijn hand zal zich van hen meester maken.10 Daar bliest gij met uw wind; de zee bedekte hen; als lood zonken zij in de geweldige wateren.11 Wie onder de goden is u gelijk, Heer? Wie is als gij verheerlijkt in heiligheid, geducht door roemrijke daden, wonderen verrichtende?12 Nauw strektet gij uw rechterhand uit, of de aarde verzwolg hen.13 Gij leiddet door uw genade het volk dat gij verlost hadt, gij voerdet het door uw kracht naar uw heilige woonstede.14 De volkeren hoorden het en beefden; weeen grepen de inwoners van Filistea aan.15 Toen werden de stamhoofden van Edom overmand van schrik; de vorsten van Moab, huivering overviel hen; alle inwoners van Kanaan stonden verbijsterd.16 Angst en schrik vielen op hen; door de grootheid van uw arm versteenden zij; terwijl uw volk, Heer, doortrok, terwijl doortrok het volk dat gij u verworven hebt.17 Gij bracht het binnen en planttet het op het gebergte dat uw erve is, aan de plaats die gij, o Heer, u ter woning bereid hebt, het heiligdom dat uw handen, o Heer, hebben ingericht.18 De Heer zal regeren voor eeuwig en altoos.19 Want toen de paarden van Farao met zijn wagens en ruiters de zee ingetrokken waren, heeft de Heer over hen het water der zee doen wederkeren, terwijl de Israelieten op het droge midden door de zee trokken.20 Nu nam Mirjam, de profetes, Aarons zuster, een tamboerijn ter hand, en al de vrouwen gingen achter haar, met tamboerijnen en in dansreien.21 En Mirjam antwoordde haar: Zingt ter ere van den Heer; want hoog verheven is hij: het paard en zijn berijder wierp hij in de zee.
22 Mozes nu deed Israel opbreken van de Schelfzee en naar de woestijn Sjur trekken. Drie dagen trokken zij de woestijn in en vonden geen water.23 Voorts kwamen zij te Mara, doch zij konden het water van Mara niet drinken; want het was bitter. Daarom heet de plaats Mara.24 Toen morde het volk tegen Mozes en zeide: Wat moeten wij nu drinken?25 En Mozes riep tot den Heer, en deze wees hem een stuk hout, dat hij in het water wierp; waarop dit zoet werd. Aldaar gaf hij het volk inzettingen en verordeningen, en daar stelde hij het op de proef,26 terwijl hij zeide: Indien gij terdege horen wilt naar den Heer uw god, doen hetgeen in zijn oog recht is, het oor lenen aan zijn wetten en al zijn inzettingen onderhouden, dan zal ik van al de ziekten die ik op Egypte gelegd heb geen op u leggen; want ik, de Heer, ben uw geneesheer.27 Daarna kwamen zij te Elim, waar twaalf waterbronnen en zeventig palmen waren, en zij legerden zich daar aan het water.