the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Exodus 14
1 De Heer sprak tot Mozes:2 Zeg tot de Israelieten dat zij omkeren en zich legeren voor Pi-hahiroth, tussen Migdol en de zee, voor Baal-sefon; juist daartegenover moet gij u aan de zee legeren.3 Dan zal Farao van de Israelieten denken: Zij zijn in het land verdwaald, en de woestijn houdt hen ingesloten4 --en ik zal zijn hart verstokken en hij hen najagen; opdat ik verheerlijkt worde in Farao en zijn ganse legermacht, en de Egyptenaren weten dat ik de Heer ben. Zij nu deden alzo.5 Toen aan den koning van Egypte medegedeeld werd dat het volk de vlucht genomen had, veranderden Farao en zijn dienaren van gezindheid ten aanzien van het volk en zeiden zij: Wat hebben wij gedaan dat wij Israel hebben laten trekken, zodat het ons niet meer dienen zal!6 Daarom spande Farao zijn wagen aan en nam zijn gehele volk met zich;7 ook nam hij zeshonderd uitgelezen wagens mede en al de strijdwagens van Egypte, alle met keurlingen bemand.8 En de Heer verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte; zodat hij de Israelieten achternajoeg, terwijl dezen met opgeheven hand uittrokken.9 De Egyptenaren joegen hen na en haalden hen in terwijl zij gelegerd waren aan de zee bij Pi-hahiroth, voor Baal-sefon.
10 Toen nu Farao naderde, sloegen de Israelieten hun ogen op, en zie, daar kwamen de Egyptenaren achter hen aan! Nu werden de Israelieten zeer bevreesd, riepen tot den Heer11 en zeiden tot Mozes: Hebt gij ons omdat er in Egypte geen graven zijn medegenomen om in de woestijn te sterven? Wat hebt gij ons gedaan met ons uit Egypte te voeren?12 Dat hebben wij u immers reeds in Egypte gezegd: Laat ons met rust, opdat wij de Egyptenaren dienen; want het is ons beter de Egyptenaren te dienen dan in de woestijn te sterven.13 Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet. Blijft staan en aanschouwt de redding die de Heer u heden zal aanbrengen; want zo als gij de Egyptenaren heden gezien hebt zult gij hen nooit weder zien.14 De Heer zal voor u strijden, terwijl gijzelf werkeloos blijft.
15 Toen zeide de Heer tot Mozes: Wat roept gij tot mij? Gelast den Israelieten op te breken,16 en hef gij uw staf op, strek uw hand uit over de zee en klief haar; opdat de Israelieten midden door de zee langs een drogen weg trekken.17 Ik van mijn kant, ik zal het hart der Egyptenaren verstokken, zodat zij achter u de zee intrekken; opdat ik verheerlijkt worde in Farao en zijn gehele legermacht, zijn wagens en zijn ruiters.18 Zo zullen de Egyptenaren weten dat ik de Heer ben, wanneer ik verheerlijkt word in Farao, zijn wagens en zijn ruiters.19 En de engel Gods, die voor Israels leger uit trok, verliet die plaats en ging achter hen; de wolkkolom verliet de plaats voor hen en ging achter hen staan.20 Zo kwam zij tussen het leger der Egyptenaren en dat der Israelieten; en toen het duister werd, verlichtte de wolk den nacht; doch de een naderde den ander dien gehelen nacht niet.
21 Inmiddels strekte Mozes zijn hand over de zee uit en deed de Heer door een hevigen oostenwind gedurende den gehelen nacht de zee wegvloeien; hij maakte het water tot een droge plek, en de wateren werden gekliefd.22 Toen trokken de Israelieten midden door de zee langs een drogen weg, terwijl het water hun ter rechter zijde en ter linkerzijde tot een muur was.23 En de Egyptenaren vervolgden hen en trokken achter hen aan, al de paarden van Farao, zijn wagens en ruiters, naar het midden der zee.24 Maar in de morgenwake zag de Heer in de wolk kolom en vuurkolom naar het leger der Egyptenaren en bracht het in verwarring.25 Hij bond de raderen hunner wagens vast en deed ze moeilijk voortgaan, en de Egyptenaren zeiden: Laten wij vluchten voor Israel; ant de Heer strijdt voor hen tegen Egypte.26 Toen zeide de Heer tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee; opdat de wateren terugkeren en de Egyptenaren met hun wagens en ruiters bedekken.27 En toen Mozes zijn hand over de zee uitstrekte, keerde de zee, tegen het aanbreken van den morgen, in haar vorigen staat terug, terwijl de Egyptenaren haar tegemoet vloden, en de Heer stortte de Egyptenaren midden in de zee.28 En de wateren keerden terug en bedekten de wagens en de ruiters van het gehele leger van Farao, die achter Israel de zee waren ingetrokken; er bleef niet een van hen over.29 Maar de Israelieten trokken op het droge midden in de zee, terwijl de wateren hun ter rechter zijde en ter linkerzijde tot een muur waren.30 Zo redde de Heer te dien dage Israel uit de hand der Egyptenaren, en Israel zag de Egyptenaren dood op den zeeoever liggen.31 Toen zag Israel de machtige hand die de Heer aan Egypte had doen gevoelen, en het volk vreesde den Heer en vertrouwde op den Heer en zijn dienaar Mozes.