the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Exodus 16
1 Vervolgens brak de gehele gemeente der Israelieten uit Elim open kwam in de woestijn Sin, tussen Elim en den Sinai, den vijftienden dag der tweede maand na hun uittocht uit Egypteland.2 Nu morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron in de woestijn3 en zeiden de Israelieten tot hen: Waren wij maar door des Heeren hand in Egypteland gestorven, terwijl wij zaten bij de vleespotten en volop brood aten! Want gij hebt ons naar deze woestijn uitgeleid om deze gehele vergadering te doen sterven van honger.4 Toen zeide de Heer tot Mozes: Zie, ik zal voor u brood uit den hemel doen regenen, en het volk zal uit het kamp gaan en elken dag het benodigde opgaren; opdat ik het op de proefstelle, of het al dan niet in mijn wet zal wandelen.5 Maar op den zesden dag, wanneer zij toebereiden wat zij thuis brengen, zal dit het dubbele zijn van hetgeen zij dag aan dag opgaren.6 01.ex.nl.lie.ot.law016:007 01.ex.nl.lie.ot.law016:008 01.ex.nl.lie.ot.law016:009 01.ex.nl.lie.ot.law016:010 01.ex.nl.lie.ot.law016:011 En de Heer sprak tot Mozes:12 Ik heb de murmureringen der Israelieten gehoord. Zeg hun: In den schemeravond zult gij vlees eten en morgenochtend met brood verzadigd worden. Zo zult gij weten, dat ik de Heer, uw god, ben. (16-9) Toen zeide Mozes tot Aaron: Zeg tot de ganse gemeente der Israelieten: Nadert voor des Heeren aangezicht; want hij heeft uw murmureringen gehoord. (16-10) Toen nu Aaron tot de ganse gemeente der Israelieten sprak, keerden zij zich naar de woestijn, en zie, des Heeren heerlijkheid vertoonde zich in de wolk. (16-6) En Mozes en Aaron zeiden tot alle Israelieten: Hedenavond zult gij weten dat de Heer u uit Egypteland heeft geleid, (16-7) en morgenochtend zult gij des Heeren heerlijkheid zien; daar hij uw murmureringen tegen den Heer gehoord heeft. Maar wat zijn wij, dat gij tegen ons morren zoudt?
13 Des avonds nu kwamen kwakkelen op en bedekten de legerplaats, en den volgenden morgen lag de dauw rondom de legerplaats,14 en toen de dauw optrok, daar lag over de oppervlakte der woestijn iets fijns en korreligs, als rijm, op den grond.15 De Israelieten, dit ziende, zeiden tot elkander: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Mozes zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de Heer u tot spijs gegeven heeft.16 Hieromtrent heeft de Heer u bevolen: Gaart er van op, ieder naar zijn behoefte: een kop per hoofd, naar uw zielental; ieder hale het voor wie in zijn tent zijn.17 De Israelieten deden alzo en gaarden op, de een veel, de ander weinig;18 maar toen zij het met den kop uitmaten, had die veel thuis bracht niet over, en wie weinig thuis bracht niet te weinig: ieder had juist naar zijn behoefte opgegaard.19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late er iets van over tot den volgenden morgen.20 Maar sommigen hoorden niet naar Mozes en lieten een gedeelte tot den volgenden morgen over. Toen kwamen er wormen in en stonk het. Daarom werd Mozes op hen vergramd.21 Zo gaarden zij het elken morgen op, ieder naar zijn behoefte, en als de zon heet werd, smolt het weg.
22 Maar op den zesden dag gaarden zij een dubbele hoeveelheid brood op, twee kop voor ieder. Toen alle vorsten der gemeente dit aan Mozes kwamen vertellen,23 zeide hij tot hen: Dit is het wat de Heer heeft gesproken: Morgen is het rustdag, des Heeren heilige sabbat. Wat gij bakken wilt bakt dat, en wat gij koken wilt kookt dat, en laat alwat overschiet staan, om het tot den volgenden morgen te bewaren.24 Zij lieten het dan tot den volgenden morgen staan, zoals Mozes bevolen had; en nu stonk het niet en waren er geen wormen in.25 En Mozes zeide: Eet dit heden, want vandaag is het des Heeren sabbat; heden zult gij het op het veld niet vinden.26 Zes dagen moet gij het opgaren; maar den zevenden is het sabbat; dan ligt het er niet.27 Toch gingen op den zevenden dag sommigen van het volk uit om op te garen; maar zij vonden niets.28 Toen zeide de Heer tot Mozes: Hoelang weigert gijlieden mijn geboden en wetten te onderhouden?29 Ziet, omdat de Heer u den sabbat heeft gegeven, daarom schenkt hij u op den zesden dag brood voor twee dagen. leder blijve thuis, niemand verlate zijn plaats op den zevenden dag.30 Zo rustte het volk den zevenden dag.31 De Israelieten nu noemden die stof manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte als een honingkoek.
32 En Mozes zeide: Dit is het wat de Heer u beveelt: een kop vol hiervan worde bewaard voor uw nageslacht; opdat zij het brood zien waarmede ik u in de woestijn gevoed heb, toen ik u uit Egypteland leidde.33 En Mozes zeide tot Aaron: Neem een kruik, doe daarin een kop manna en zet het voor den Heer, ter bewaring voor uw nageslacht.34 Toen deed Aaron zoals de Heer aan Mozes bevolen had, en hij zette het voor de Geboden neder, ter bewaring.35 De Israelieten nu aten het manna veertig jaren lang, totdat zij kwamen aan een bewoond land; het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Kanaan kwamen.36 --De kop is het tiende ener maat.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="exe.16.1" class="versetxt">1 Vervolgens brak de gehele gemeente der Israelieten uit Elim open kwam in de woestijn Sin, tussen Elim en den Sinai, den vijftienden dag der tweede maand na hun uittocht uit Egypteland.2 Nu morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron in de woestijn3 en zeiden de Israelieten tot hen: Waren wij maar door des Heeren hand in Egypteland gestorven, terwijl wij zaten bij de vleespotten en volop brood aten! Want gij hebt ons naar deze woestijn uitgeleid om deze gehele vergadering te doen sterven van honger.4 Toen zeide de Heer tot Mozes: Zie, ik zal voor u brood uit den hemel doen regenen, en het volk zal uit het kamp gaan en elken dag het benodigde opgaren; opdat ik het op de proefstelle, of het al dan niet in mijn wet zal wandelen.5 Maar op den zesden dag, wanneer zij toebereiden wat zij thuis brengen, zal dit het dubbele zijn van hetgeen zij dag aan dag opgaren.6 01.ex.nl.lie.ot.law016:007 01.ex.nl.lie.ot.law016:008 01.ex.nl.lie.ot.law016:009 01.ex.nl.lie.ot.law016:010 01.ex.nl.lie.ot.law016:011 En de Heer sprak tot Mozes:12 Ik heb de murmureringen der Israelieten gehoord. Zeg hun: In den schemeravond zult gij vlees eten en morgenochtend met brood verzadigd worden. Zo zult gij weten, dat ik de Heer, uw god, ben. (16-9) Toen zeide Mozes tot Aaron: Zeg tot de ganse gemeente der Israelieten: Nadert voor des Heeren aangezicht; want hij heeft uw murmureringen gehoord. (16-10) Toen nu Aaron tot de ganse gemeente der Israelieten sprak, keerden zij zich naar de woestijn, en zie, des Heeren heerlijkheid vertoonde zich in de wolk. (16-6) En Mozes en Aaron zeiden tot alle Israelieten: Hedenavond zult gij weten dat de Heer u uit Egypteland heeft geleid, (16-7) en morgenochtend zult gij des Heeren heerlijkheid zien; daar hij uw murmureringen tegen den Heer gehoord heeft. Maar wat zijn wij, dat gij tegen ons morren zoudt?13 Des avonds nu kwamen kwakkelen op en bedekten de legerplaats, en den volgenden morgen lag de dauw rondom de legerplaats,14 en toen de dauw optrok, daar lag over de oppervlakte der woestijn iets fijns en korreligs, als rijm, op den grond.15 De Israelieten, dit ziende, zeiden tot elkander: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Mozes zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de Heer u tot spijs gegeven heeft.16 Hieromtrent heeft de Heer u bevolen: Gaart er van op, ieder naar zijn behoefte: een kop per hoofd, naar uw zielental; ieder hale het voor wie in zijn tent zijn.17 De Israelieten deden alzo en gaarden op, de een veel, de ander weinig;18 maar toen zij het met den kop uitmaten, had die veel thuis bracht niet over, en wie weinig thuis bracht niet te weinig: ieder had juist naar zijn behoefte opgegaard.19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late er iets van over tot den volgenden morgen.20 Maar sommigen hoorden niet naar Mozes en lieten een gedeelte tot den volgenden morgen over. Toen kwamen er wormen in en stonk het. Daarom werd Mozes op hen vergramd.21 Zo gaarden zij het elken morgen op, ieder naar zijn behoefte, en als de zon heet werd, smolt het weg.
22 Maar op den zesden dag gaarden zij een dubbele hoeveelheid brood op, twee kop voor ieder. Toen alle vorsten der gemeente dit aan Mozes kwamen vertellen,23 zeide hij tot hen: Dit is het wat de Heer heeft gesproken: Morgen is het rustdag, des Heeren heilige sabbat. Wat gij bakken wilt bakt dat, en wat gij koken wilt kookt dat, en laat alwat overschiet staan, om het tot den volgenden morgen te bewaren.24 Zij lieten het dan tot den volgenden morgen staan, zoals Mozes bevolen had; en nu stonk het niet en waren er geen wormen in.25 En Mozes zeide: Eet dit heden, want vandaag is het des Heeren sabbat; heden zult gij het op het veld niet vinden.26 Zes dagen moet gij het opgaren; maar den zevenden is het sabbat; dan ligt het er niet.27 Toch gingen op den zevenden dag sommigen van het volk uit om op te garen; maar zij vonden niets.28 Toen zeide de Heer tot Mozes: Hoelang weigert gijlieden mijn geboden en wetten te onderhouden?29 Ziet, omdat de Heer u den sabbat heeft gegeven, daarom schenkt hij u op den zesden dag brood voor twee dagen. leder blijve thuis, niemand verlate zijn plaats op den zevenden dag.30 Zo rustte het volk den zevenden dag.31 De Israelieten nu noemden die stof manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte als een honingkoek.
32 En Mozes zeide: Dit is het wat de Heer u beveelt: een kop vol hiervan worde bewaard voor uw nageslacht; opdat zij het brood zien waarmede ik u in de woestijn gevoed heb, toen ik u uit Egypteland leidde.33 En Mozes zeide tot Aaron: Neem een kruik, doe daarin een kop manna en zet het voor den Heer, ter bewaring voor uw nageslacht.34 Toen deed Aaron zoals de Heer aan Mozes bevolen had, en hij zette het voor de Geboden neder, ter bewaring.35 De Israelieten nu aten het manna veertig jaren lang, totdat zij kwamen aan een bewoond land; het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Kanaan kwamen.36 --De kop is het tiende ener maat.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="exe.16.1" class="versetxt">1 Vervolgens brak de gehele gemeente der Israelieten uit Elim open kwam in de woestijn Sin, tussen Elim en den Sinai, den vijftienden dag der tweede maand na hun uittocht uit Egypteland.2 Nu morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron in de woestijn3 en zeiden de Israelieten tot hen: Waren wij maar door des Heeren hand in Egypteland gestorven, terwijl wij zaten bij de vleespotten en volop brood aten! Want gij hebt ons naar deze woestijn uitgeleid om deze gehele vergadering te doen sterven van honger.4 Toen zeide de Heer tot Mozes: Zie, ik zal voor u brood uit den hemel doen regenen, en het volk zal uit het kamp gaan en elken dag het benodigde opgaren; opdat ik het op de proefstelle, of het al dan niet in mijn wet zal wandelen.5 Maar op den zesden dag, wanneer zij toebereiden wat zij thuis brengen, zal dit het dubbele zijn van hetgeen zij dag aan dag opgaren.6 01.ex.nl.lie.ot.law016:007 01.ex.nl.lie.ot.law016:008 01.ex.nl.lie.ot.law016:009 01.ex.nl.lie.ot.law016:010 01.ex.nl.lie.ot.law016:011 En de Heer sprak tot Mozes:12 Ik heb de murmureringen der Israelieten gehoord. Zeg hun: In den schemeravond zult gij vlees eten en morgenochtend met brood verzadigd worden. Zo zult gij weten, dat ik de Heer, uw god, ben. (16-9) Toen zeide Mozes tot Aaron: Zeg tot de ganse gemeente der Israelieten: Nadert voor des Heeren aangezicht; want hij heeft uw murmureringen gehoord. (16-10) Toen nu Aaron tot de ganse gemeente der Israelieten sprak, keerden zij zich naar de woestijn, en zie, des Heeren heerlijkheid vertoonde zich in de wolk. (16-6) En Mozes en Aaron zeiden tot alle Israelieten: Hedenavond zult gij weten dat de Heer u uit Egypteland heeft geleid, (16-7) en morgenochtend zult gij des Heeren heerlijkheid zien; daar hij uw murmureringen tegen den Heer gehoord heeft. Maar wat zijn wij, dat gij tegen ons morren zoudt?13 Des avonds nu kwamen kwakkelen op en bedekten de legerplaats, en den volgenden morgen lag de dauw rondom de legerplaats,14 en toen de dauw optrok, daar lag over de oppervlakte der woestijn iets fijns en korreligs, als rijm, op den grond.15 De Israelieten, dit ziende, zeiden tot elkander: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Mozes zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de Heer u tot spijs gegeven heeft.16 Hieromtrent heeft de Heer u bevolen: Gaart er van op, ieder naar zijn behoefte: een kop per hoofd, naar uw zielental; ieder hale het voor wie in zijn tent zijn.17 De Israelieten deden alzo en gaarden op, de een veel, de ander weinig;18 maar toen zij het met den kop uitmaten, had die veel thuis bracht niet over, en wie weinig thuis bracht niet te weinig: ieder had juist naar zijn behoefte opgegaard.19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late er iets van over tot den volgenden morgen.20 Maar sommigen hoorden niet naar Mozes en lieten een gedeelte tot den volgenden morgen over. Toen kwamen er wormen in en stonk het. Daarom werd Mozes op hen vergramd.21 Zo gaarden zij het elken morgen op, ieder naar zijn behoefte, en als de zon heet werd, smolt het weg.
22 Maar op den zesden dag gaarden zij een dubbele hoeveelheid brood op, twee kop voor ieder. Toen alle vorsten der gemeente dit aan Mozes kwamen vertellen,23 zeide hij tot hen: Dit is het wat de Heer heeft gesproken: Morgen is het rustdag, des Heeren heilige sabbat. Wat gij bakken wilt bakt dat, en wat gij koken wilt kookt dat, en laat alwat overschiet staan, om het tot den volgenden morgen te bewaren.24 Zij lieten het dan tot den volgenden morgen staan, zoals Mozes bevolen had; en nu stonk het niet en waren er geen wormen in.25 En Mozes zeide: Eet dit heden, want vandaag is het des Heeren sabbat; heden zult gij het op het veld niet vinden.26 Zes dagen moet gij het opgaren; maar den zevenden is het sabbat; dan ligt het er niet.27 Toch gingen op den zevenden dag sommigen van het volk uit om op te garen; maar zij vonden niets.28 Toen zeide de Heer tot Mozes: Hoelang weigert gijlieden mijn geboden en wetten te onderhouden?29 Ziet, omdat de Heer u den sabbat heeft gegeven, daarom schenkt hij u op den zesden dag brood voor twee dagen. leder blijve thuis, niemand verlate zijn plaats op den zevenden dag.30 Zo rustte het volk den zevenden dag.31 De Israelieten nu noemden die stof manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte als een honingkoek.
32 En Mozes zeide: Dit is het wat de Heer u beveelt: een kop vol hiervan worde bewaard voor uw nageslacht; opdat zij het brood zien waarmede ik u in de woestijn gevoed heb, toen ik u uit Egypteland leidde.33 En Mozes zeide tot Aaron: Neem een kruik, doe daarin een kop manna en zet het voor den Heer, ter bewaring voor uw nageslacht.34 Toen deed Aaron zoals de Heer aan Mozes bevolen had, en hij zette het voor de Geboden neder, ter bewaring.35 De Israelieten nu aten het manna veertig jaren lang, totdat zij kwamen aan een bewoond land; het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Kanaan kwamen.36 --De kop is het tiende ener maat.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="exe.16.1" class="versetxt">1 Vervolgens brak de gehele gemeente der Israelieten uit Elim open kwam in de woestijn Sin, tussen Elim en den Sinai, den vijftienden dag der tweede maand na hun uittocht uit Egypteland.2 Nu morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron in de woestijn3 en zeiden de Israelieten tot hen: Waren wij maar door des Heeren hand in Egypteland gestorven, terwijl wij zaten bij de vleespotten en volop brood aten! Want gij hebt ons naar deze woestijn uitgeleid om deze gehele vergadering te doen sterven van honger.4 Toen zeide de Heer tot Mozes: Zie, ik zal voor u brood uit den hemel doen regenen, en het volk zal uit het kamp gaan en elken dag het benodigde opgaren; opdat ik het op de proefstelle, of het al dan niet in mijn wet zal wandelen.5 Maar op den zesden dag, wanneer zij toebereiden wat zij thuis brengen, zal dit het dubbele zijn van hetgeen zij dag aan dag opgaren.6 01.ex.nl.lie.ot.law016:007 01.ex.nl.lie.ot.law016:008 01.ex.nl.lie.ot.law016:009 01.ex.nl.lie.ot.law016:010 01.ex.nl.lie.ot.law016:011 En de Heer sprak tot Mozes:12 Ik heb de murmureringen der Israelieten gehoord. Zeg hun: In den schemeravond zult gij vlees eten en morgenochtend met brood verzadigd worden. Zo zult gij weten, dat ik de Heer, uw god, ben. (16-9) Toen zeide Mozes tot Aaron: Zeg tot de ganse gemeente der Israelieten: Nadert voor des Heeren aangezicht; want hij heeft uw murmureringen gehoord. (16-10) Toen nu Aaron tot de ganse gemeente der Israelieten sprak, keerden zij zich naar de woestijn, en zie, des Heeren heerlijkheid vertoonde zich in de wolk. (16-6) En Mozes en Aaron zeiden tot alle Israelieten: Hedenavond zult gij weten dat de Heer u uit Egypteland heeft geleid, (16-7) en morgenochtend zult gij des Heeren heerlijkheid zien; daar hij uw murmureringen tegen den Heer gehoord heeft. Maar wat zijn wij, dat gij tegen ons morren zoudt?13 Des avonds nu kwamen kwakkelen op en bedekten de legerplaats, en den volgenden morgen lag de dauw rondom de legerplaats,14 en toen de dauw optrok, daar lag over de oppervlakte der woestijn iets fijns en korreligs, als rijm, op den grond.15 De Israelieten, dit ziende, zeiden tot elkander: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Mozes zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de Heer u tot spijs gegeven heeft.16 Hieromtrent heeft de Heer u bevolen: Gaart er van op, ieder naar zijn behoefte: een kop per hoofd, naar uw zielental; ieder hale het voor wie in zijn tent zijn.17 De Israelieten deden alzo en gaarden op, de een veel, de ander weinig;18 maar toen zij het met den kop uitmaten, had die veel thuis bracht niet over, en wie weinig thuis bracht niet te weinig: ieder had juist naar zijn behoefte opgegaard.19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late er iets van over tot den volgenden morgen.20 Maar sommigen hoorden niet naar Mozes en lieten een gedeelte tot den volgenden morgen over. Toen kwamen er wormen in en stonk het. Daarom werd Mozes op hen vergramd.21 Zo gaarden zij het elken morgen op, ieder naar zijn behoefte, en als de zon heet werd, smolt het weg.
22 Maar op den zesden dag gaarden zij een dubbele hoeveelheid brood op, twee kop voor ieder. Toen alle vorsten der gemeente dit aan Mozes kwamen vertellen,23 zeide hij tot hen: Dit is het wat de Heer heeft gesproken: Morgen is het rustdag, des Heeren heilige sabbat. Wat gij bakken wilt bakt dat, en wat gij koken wilt kookt dat, en laat alwat overschiet staan, om het tot den volgenden morgen te bewaren.24 Zij lieten het dan tot den volgenden morgen staan, zoals Mozes bevolen had; en nu stonk het niet en waren er geen wormen in.25 En Mozes zeide: Eet dit heden, want vandaag is het des Heeren sabbat; heden zult gij het op het veld niet vinden.26 Zes dagen moet gij het opgaren; maar den zevenden is het sabbat; dan ligt het er niet.27 Toch gingen op den zevenden dag sommigen van het volk uit om op te garen; maar zij vonden niets.28 Toen zeide de Heer tot Mozes: Hoelang weigert gijlieden mijn geboden en wetten te onderhouden?29 Ziet, omdat de Heer u den sabbat heeft gegeven, daarom schenkt hij u op den zesden dag brood voor twee dagen. leder blijve thuis, niemand verlate zijn plaats op den zevenden dag.30 Zo rustte het volk den zevenden dag.31 De Israelieten nu noemden die stof manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte als een honingkoek.
32 En Mozes zeide: Dit is het wat de Heer u beveelt: een kop vol hiervan worde bewaard voor uw nageslacht; opdat zij het brood zien waarmede ik u in de woestijn gevoed heb, toen ik u uit Egypteland leidde.33 En Mozes zeide tot Aaron: Neem een kruik, doe daarin een kop manna en zet het voor den Heer, ter bewaring voor uw nageslacht.34 Toen deed Aaron zoals de Heer aan Mozes bevolen had, en hij zette het voor de Geboden neder, ter bewaring.35 De Israelieten nu aten het manna veertig jaren lang, totdat zij kwamen aan een bewoond land; het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Kanaan kwamen.36 --De kop is het tiende ener maat.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="exe.16.1" class="versetxt">1 Vervolgens brak de gehele gemeente der Israelieten uit Elim open kwam in de woestijn Sin, tussen Elim en den Sinai, den vijftienden dag der tweede maand na hun uittocht uit Egypteland.2 Nu morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron in de woestijn3 en zeiden de Israelieten tot hen: Waren wij maar door des Heeren hand in Egypteland gestorven, terwijl wij zaten bij de vleespotten en volop brood aten! Want gij hebt ons naar deze woestijn uitgeleid om deze gehele vergadering te doen sterven van honger.4 Toen zeide de Heer tot Mozes: Zie, ik zal voor u brood uit den hemel doen regenen, en het volk zal uit het kamp gaan en elken dag het benodigde opgaren; opdat ik het op de proefstelle, of het al dan niet in mijn wet zal wandelen.5 Maar op den zesden dag, wanneer zij toebereiden wat zij thuis brengen, zal dit het dubbele zijn van hetgeen zij dag aan dag opgaren.6 01.ex.nl.lie.ot.law016:007 01.ex.nl.lie.ot.law016:008 01.ex.nl.lie.ot.law016:009 01.ex.nl.lie.ot.law016:010 01.ex.nl.lie.ot.law016:011 En de Heer sprak tot Mozes:12 Ik heb de murmureringen der Israelieten gehoord. Zeg hun: In den schemeravond zult gij vlees eten en morgenochtend met brood verzadigd worden. Zo zult gij weten, dat ik de Heer, uw god, ben. (16-9) Toen zeide Mozes tot Aaron: Zeg tot de ganse gemeente der Israelieten: Nadert voor des Heeren aangezicht; want hij heeft uw murmureringen gehoord. (16-10) Toen nu Aaron tot de ganse gemeente der Israelieten sprak, keerden zij zich naar de woestijn, en zie, des Heeren heerlijkheid vertoonde zich in de wolk. (16-6) En Mozes en Aaron zeiden tot alle Israelieten: Hedenavond zult gij weten dat de Heer u uit Egypteland heeft geleid, (16-7) en morgenochtend zult gij des Heeren heerlijkheid zien; daar hij uw murmureringen tegen den Heer gehoord heeft. Maar wat zijn wij, dat gij tegen ons morren zoudt?13 Des avonds nu kwamen kwakkelen op en bedekten de legerplaats, en den volgenden morgen lag de dauw rondom de legerplaats,14 en toen de dauw optrok, daar lag over de oppervlakte der woestijn iets fijns en korreligs, als rijm, op den grond.15 De Israelieten, dit ziende, zeiden tot elkander: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Mozes zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de Heer u tot spijs gegeven heeft.16 Hieromtrent heeft de Heer u bevolen: Gaart er van op, ieder naar zijn behoefte: een kop per hoofd, naar uw zielental; ieder hale het voor wie in zijn tent zijn.17 De Israelieten deden alzo en gaarden op, de een veel, de ander weinig;18 maar toen zij het met den kop uitmaten, had die veel thuis bracht niet over, en wie weinig thuis bracht niet te weinig: ieder had juist naar zijn behoefte opgegaard.19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late er iets van over tot den volgenden morgen.20 Maar sommigen hoorden niet naar Mozes en lieten een gedeelte tot den volgenden morgen over. Toen kwamen er wormen in en stonk het. Daarom werd Mozes op hen vergramd.21 Zo gaarden zij het elken morgen op, ieder naar zijn behoefte, en als de zon heet werd, smolt het weg.
22 Maar op den zesden dag gaarden zij een dubbele hoeveelheid brood op, twee kop voor ieder. Toen alle vorsten der gemeente dit aan Mozes kwamen vertellen,23 zeide hij tot hen: Dit is het wat de Heer heeft gesproken: Morgen is het rustdag, des Heeren heilige sabbat. Wat gij bakken wilt bakt dat, en wat gij koken wilt kookt dat, en laat alwat overschiet staan, om het tot den volgenden morgen te bewaren.24 Zij lieten het dan tot den volgenden morgen staan, zoals Mozes bevolen had; en nu stonk het niet en waren er geen wormen in.25 En Mozes zeide: Eet dit heden, want vandaag is het des Heeren sabbat; heden zult gij het op het veld niet vinden.26 Zes dagen moet gij het opgaren; maar den zevenden is het sabbat; dan ligt het er niet.27 Toch gingen op den zevenden dag sommigen van het volk uit om op te garen; maar zij vonden niets.28 Toen zeide de Heer tot Mozes: Hoelang weigert gijlieden mijn geboden en wetten te onderhouden?29 Ziet, omdat de Heer u den sabbat heeft gegeven, daarom schenkt hij u op den zesden dag brood voor twee dagen. leder blijve thuis, niemand verlate zijn plaats op den zevenden dag.30 Zo rustte het volk den zevenden dag.31 De Israelieten nu noemden die stof manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte als een honingkoek.
32 En Mozes zeide: Dit is het wat de Heer u beveelt: een kop vol hiervan worde bewaard voor uw nageslacht; opdat zij het brood zien waarmede ik u in de woestijn gevoed heb, toen ik u uit Egypteland leidde.33 En Mozes zeide tot Aaron: Neem een kruik, doe daarin een kop manna en zet het voor den Heer, ter bewaring voor uw nageslacht.34 Toen deed Aaron zoals de Heer aan Mozes bevolen had, en hij zette het voor de Geboden neder, ter bewaring.35 De Israelieten nu aten het manna veertig jaren lang, totdat zij kwamen aan een bewoond land; het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Kanaan kwamen.36 --De kop is het tiende ener maat.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="exe.16.1" class="versetxt">1 Vervolgens brak de gehele gemeente der Israelieten uit Elim open kwam in de woestijn Sin, tussen Elim en den Sinai, den vijftienden dag der tweede maand na hun uittocht uit Egypteland.2 Nu morde de gehele gemeente der Israelieten tegen Mozes en Aaron in de woestijn3 en zeiden de Israelieten tot hen: Waren wij maar door des Heeren hand in Egypteland gestorven, terwijl wij zaten bij de vleespotten en volop brood aten! Want gij hebt ons naar deze woestijn uitgeleid om deze gehele vergadering te doen sterven van honger.4 Toen zeide de Heer tot Mozes: Zie, ik zal voor u brood uit den hemel doen regenen, en het volk zal uit het kamp gaan en elken dag het benodigde opgaren; opdat ik het op de proefstelle, of het al dan niet in mijn wet zal wandelen.5 Maar op den zesden dag, wanneer zij toebereiden wat zij thuis brengen, zal dit het dubbele zijn van hetgeen zij dag aan dag opgaren.6 01.ex.nl.lie.ot.law016:007 01.ex.nl.lie.ot.law016:008 01.ex.nl.lie.ot.law016:009 01.ex.nl.lie.ot.law016:010 01.ex.nl.lie.ot.law016:011 En de Heer sprak tot Mozes:12 Ik heb de murmureringen der Israelieten gehoord. Zeg hun: In den schemeravond zult gij vlees eten en morgenochtend met brood verzadigd worden. Zo zult gij weten, dat ik de Heer, uw god, ben. (16-9) Toen zeide Mozes tot Aaron: Zeg tot de ganse gemeente der Israelieten: Nadert voor des Heeren aangezicht; want hij heeft uw murmureringen gehoord. (16-10) Toen nu Aaron tot de ganse gemeente der Israelieten sprak, keerden zij zich naar de woestijn, en zie, des Heeren heerlijkheid vertoonde zich in de wolk. (16-6) En Mozes en Aaron zeiden tot alle Israelieten: Hedenavond zult gij weten dat de Heer u uit Egypteland heeft geleid, (16-7) en morgenochtend zult gij des Heeren heerlijkheid zien; daar hij uw murmureringen tegen den Heer gehoord heeft. Maar wat zijn wij, dat gij tegen ons morren zoudt?13 Des avonds nu kwamen kwakkelen op en bedekten de legerplaats, en den volgenden morgen lag de dauw rondom de legerplaats,14 en toen de dauw optrok, daar lag over de oppervlakte der woestijn iets fijns en korreligs, als rijm, op den grond.15 De Israelieten, dit ziende, zeiden tot elkander: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. En Mozes zeide tot hen: Dit is het brood hetwelk de Heer u tot spijs gegeven heeft.16 Hieromtrent heeft de Heer u bevolen: Gaart er van op, ieder naar zijn behoefte: een kop per hoofd, naar uw zielental; ieder hale het voor wie in zijn tent zijn.17 De Israelieten deden alzo en gaarden op, de een veel, de ander weinig;18 maar toen zij het met den kop uitmaten, had die veel thuis bracht niet over, en wie weinig thuis bracht niet te weinig: ieder had juist naar zijn behoefte opgegaard.19 En Mozes zeide tot hen: Niemand late er iets van over tot den volgenden morgen.20 Maar sommigen hoorden niet naar Mozes en lieten een gedeelte tot den volgenden morgen over. Toen kwamen er wormen in en stonk het. Daarom werd Mozes op hen vergramd.21 Zo gaarden zij het elken morgen op, ieder naar zijn behoefte, en als de zon heet werd, smolt het weg.
22 Maar op den zesden dag gaarden zij een dubbele hoeveelheid brood op, twee kop voor ieder. Toen alle vorsten der gemeente dit aan Mozes kwamen vertellen,23 zeide hij tot hen: Dit is het wat de Heer heeft gesproken: Morgen is het rustdag, des Heeren heilige sabbat. Wat gij bakken wilt bakt dat, en wat gij koken wilt kookt dat, en laat alwat overschiet staan, om het tot den volgenden morgen te bewaren.24 Zij lieten het dan tot den volgenden morgen staan, zoals Mozes bevolen had; en nu stonk het niet en waren er geen wormen in.25 En Mozes zeide: Eet dit heden, want vandaag is het des Heeren sabbat; heden zult gij het op het veld niet vinden.26 Zes dagen moet gij het opgaren; maar den zevenden is het sabbat; dan ligt het er niet.27 Toch gingen op den zevenden dag sommigen van het volk uit om op te garen; maar zij vonden niets.28 Toen zeide de Heer tot Mozes: Hoelang weigert gijlieden mijn geboden en wetten te onderhouden?29 Ziet, omdat de Heer u den sabbat heeft gegeven, daarom schenkt hij u op den zesden dag brood voor twee dagen. leder blijve thuis, niemand verlate zijn plaats op den zevenden dag.30 Zo rustte het volk den zevenden dag.31 De Israelieten nu noemden die stof manna. Het was wit als korianderzaad en smaakte als een honingkoek.
32 En Mozes zeide: Dit is het wat de Heer u beveelt: een kop vol hiervan worde bewaard voor uw nageslacht; opdat zij het brood zien waarmede ik u in de woestijn gevoed heb, toen ik u uit Egypteland leidde.33 En Mozes zeide tot Aaron: Neem een kruik, doe daarin een kop manna en zet het voor den Heer, ter bewaring voor uw nageslacht.34 Toen deed Aaron zoals de Heer aan Mozes bevolen had, en hij zette het voor de Geboden neder, ter bewaring.35 De Israelieten nu aten het manna veertig jaren lang, totdat zij kwamen aan een bewoond land; het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Kanaan kwamen.36 --De kop is het tiende ener maat.