the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Deuteronomium 33
1 En dit is de zegen waarmede de godsman Mozes voor zijn dood de Israelieten heeft gezegend.2 Hij zeide: De Heer is van den Sinai gekomen en voor hen opgegaan van den Seir; hij is in lichtglans verschenen van het gebergte Paran en gekomen van Meriba bij Kades, een brandend vuur aan zijn rechterhand.3 Ja, liefderijk heeft hij zijn volk beschermd: al zijn heiligen waren in uw hand en volgden u op den voet; het ontving openbaringen van u.4 De wet heeft Mozes ons gegeven, een bezitting voor Jakobs vergadering.5 Voorts kreeg Jesjurun een koning, toen 's volks hoofden zich verzamelden, Israels stammen tegader.
6 Dat Ruben leve en niet sterve, al zijn zijn mannen te tellen.7 En dit over Juda; hij zeide: Hoor, o Heer, Juda's stem en breng hem tot zijn volk; voer gijzelf voor hem het pleit en wees hem tot hulp tegen zijn tegenstanders.
8 En van Levi zeide hij: Geef aan Levi uw tummiem, uw uriem aan uw gunsteling, dien gij bij Massa op de proef hebt gesteld, met wien gij twisttet aan Meriba's water;9 die van zijn vader en zijn moeder zegt: Ik heb hen niet gezien--die zijn broeders niet erkent, en van zijn zonen niet wil weten. Want zij bewaren uw woord, en over uw verbond houden zij wacht;10 zij leren Jakob uw verordeningen en Israel uw wet; zij leggen offergeur in uw neus en aloffers op uw altaar.11 Zegen, o Heer, zijn vermogen, en heb een welgevallen aan wat zijn hand verricht. Verpletter zijn wederpartijders de lenden, en zijn haters, zodat zij niet kunnen opstaan.
12 Van Benjamin zeide hij: De lieveling van den Heer zal onbezorgd wonen: zijn god beschermt hem te allen tijde, en woont tussen zijn schouderen.13 En van Jozef zeide hij: Gezegend van den Heer is zijn land met het kostelijkste van den hemel daarboven, en van den afgrond die beneden ligt,14 met de kostelijkste voortbrengselen der zon, en met de kostelijkste gewassen der manen,15 van den top der bergen van den voortijd, met het kostelijkste der overoude heuvelen,16 en met het kostelijkste der aarde en harer volheid. Het welgevallen van hem die in den doornstruik woonde kome op het hoofd van Jozef, op den schedel van den vorst zijner broeders.17 Zijn eerstgeboren stier is prachtig, zijn horens zijn als die van een woudos; daarmede stoot hij de volkeren, des aardrijks einden te gader. Dat zijn de tienduizenden van Efraim, dat de duizenden van Manasse.
18 En van Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon, over uw schepen, en Issachar, over uw tenten.19 Volkeren nodigen zij op het gebergte; daar offeren zij gerechte offers; want den toevloed der zeeen zuigen zij in, en de verborgenste schatten van het zand.20 En van Gad zeide hij: Geloofd die aan Gad ruimte geeft! Als een leeuwin legt hij zich neder en verscheurt arm en schedel.21 Hij zag voor zich naar het eerste om, omdat daar het vorstendeel was bewaard; met 's volks hoofden volvoerde hij 's Heeren gerechtigheid en zijn gerichten met Israel.
22 En van Dan zeide hij: Dan is een leeuwenwelp, die uit Bazan te voorschijn springt.23 En van Naftali zeide hij: Naftali, verzadigd van het welgevallige en vol van den zegen des Heeren, nam in bezit het meer en de warme streek.24 En van Azer zeide hij: Gezegend is Azer onder de zonen; hij zij de beminde zijner broeders en dope in olie zijn voet.25 Ijzer en koper zij uw sluiting, en zolang als uw leven dure uw veiligheid.
26 Niemand is als de god van Jesjurun, rijdende langs de hemelen u ter hulp, langs het zwerk in zijn majesteit.27 Een toevlucht is de god uit den voortijd, een schuilplaats is er onder de overoude armen. Hij verdreef den vijand voor u uit en zeide: Verdelg!28 Zo kwam Israel onbezorgd te wonen, afgezonderd Jakobs bron, in een land van koorn en most; ook doet zijn hemel dauw druppelen.29 Heil u, Israel! wie is als gij, een volk, gered door den Heer, het schild dat u hulp brengt, het zwaard dat u majesteit verleent; zo zullen dan uw vijanden u vleien, en gij zult treden over hun hoogten.