the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Daniël 2
1 In het tweede jaar der regering van Nebukadresar had deze dromen, waardoor zijn geest ontroerd werd en het met zijn slaap gedaan was.2 Daarom beval de koning de geleerden, geestenbanners, tovenaars en Chaldeen te roepen om den koning zijn dromen mee te delen. Toen zij gekomen waren3 en voor den koning stonden, zeide deze tot hen: Ik heb een droom gehad, en mijn geest is daardoor zo ontroerd dat ik dien droom begrijpen wil.4 Hierop spraken de Chaldeen tot den koning Aramees: Koning, leef tot in eeuwigheid! Verhaal den droom aan uw dienaren, en wij zullen den uitleg geven.5 Maar de koning antwoordde en zeide tot de Chaldeen: Het staat bij mij vast: indien gij mij den droom en den uitleg er van niet te kennen geeft; zult gij in stukken gehouwen en zullen uw huizen tot mesthopen gemaakt worden.6 Maar indien gij den droom en zijn uitleg meedeelt, zult gij van mij giften, geschenken en grote eer ontvangen. Dus, deelt den droom en zijn uitleg mee.7 Toen antwoordden zij wederom en zeiden: De koning verhale den droom aan zijn dienaren; dan zullen wij den uitleg geven.8 Maar de koning antwoordde en zeide: Zeker weet ik dat gij tijd zoekt te winnen, omdat gij gezien hebt dat het bij mij vaststaat:9 indien gij mij den droom niet te kennen geeft, dan treft u allen hetzelfde vonnis. En gij zijt overeengekomen leugen en bedrog voor mij te spreken, totdat de tijd verkeert. Dus, verhaalt mij den droom; opdat ik wete dat gij mij den uitleg geven kunt.10 De Chaldeen antwoordden den koning en zeiden: Er is geen mens op den aardbodem die hetgeen de koning verlangt zou kunnen meedelen; reden waarom ook geen enkel groot en machtig koning ooit van enig geleerde, geestenbanner of Chaldeer iets dergelijks verlangd heeft.11 Hetgeen de koning verlangt is zwaar, en er is geen ander die het den koning zou kunnen meedelen, behalve goden, wier woning niet onder de mensen is.12 Hierover hevig vertoornd en vergramd, beval de koning al de wijzen van Babel om te brengen.13 Het besluit werd uitgevaardigd, en de wijzen werden gedood. Ook Daniel en zijn vrienden zocht men om hen te doden.
14 Toen gaf Daniel een beleidvol en verstandig bescheid aan Arioch, den overste van 's konings lijfwacht, die uitgetrokken was om de wijzen van Babel te doden;15 hij hief aan en zeide tot Arioch, den beambte des konings: Waarom is zulk een scherp besluit van den koning uitgegaan? Nu deelde Arioch aan Daniel de zaak mee;16 waarop Daniel tot den koning ging en hem bad hem enigen tijd te laten; dan zou hij den koning den uitleg geven.17 Toen ging Daniel naar zijn huis en deelde aan zijn vrienden Hananja, Misjael en Azarja de zaak mee;18 zij moesten erbarming afsmeeken van den God des hemels in zake van dit geheim; opdat men Daniel en zijn vrienden niet met de overige wijzen van Babel zou ombrengen.19 Toen werd aan Daniel in een nachtgezicht het geheim geopenbaard; waarop Daniel den God des hemels loofde.20 Daniel hief aan en zeide: Geloofd zij de naam Gods van eeuwigheid tot eeuwigheid; want zijner is de wijsheid en de kracht!21 Hij verandert de tijden en gelegenheden, zet koningen af en stelt koningen aan, geeft wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die doorzicht hebben.22 Hij openbaart het diepe en verborgene, weet wat in het duister is, en bij hem woont het licht.23 U, God mijner vaderen, loof en prijs ik, omdat gij mij wijsheid en kracht verleend hebt en mij thans hebt bekendgemaakt wat wij van u afgesmeekt hebben; want gij hebt mij de zaak des konings bekendgemaakt.
24 Dientengevolge ging Daniel tot Arioch, wien de koning opgedragen had de wijzen van Babel om te brengen; hij kwam en sprak hem aldus toe: Breng de wijzen van Babel niet om; voer mij tot den koning; dan zal ik den koning den uitleg geven.25 Toen voerde Arioch Daniel ijlings tot den koning en sprak dezen aldus toe: Ik heb onder de Judeesche ballingen een man gevonden die den koning den uitleg wil geven.26 De koning antwoordde en zeide tot Daniel, die den naam Beltsjassar droeg: Zijt gij in staat mij den droom dien ik gezien heb en den uitleg er van mee te delen?27 Daniel hief voor den koning aan en zeide: Het geheim waarnaar de koning vraagt kunnen geen wijzen, geestenbanners, geleerden en sterrenwichelaars den koning te kennen geven;28 maar er is een God in den hemel, die geheimen openbaart, en hij heeft aan koning Nebukadresar bekendgemaakt wat ten laatste gebeuren zal.29 Uw droom en de gezichten die op uw legerstede in uw brein zijn opgerezen waren de navolgende: Bij u, o koning, zijn op uw legerstede gedachten opgestegen over hetgeen nadezen gebeuren zal; de Onthuller der geheimen heeft u te kennen gegeven wat gebeuren zal;30 en aan mij is het geheim geopenbaard, niet door een wijsheid die in mij meer dan in andere schepselen zou zijn, maar opdat de uitleg den koning zou gegeven worden en gij de gedachten van uw hart zoudt kennen.
31 Gij dan, koning, hadt een gezicht. Zie, een groot beeld! Dat beeld was hoog en glansrijk, het stond tegenover u en had een vreselijk aanzien.32 Het beeld nu, het had een hoofd van zuiver goud, borst en armen van zilver, buik en zijden van koper,33 benen van ijzer, voeten deels van ijzer deels van leem.34 Gij zaagt daarnaar, toen vanzelf een steen losraakte, het beeld op zijn voeten van ijzer en leem trof en ze vergruisde.35 Toen vielen op eenmaal ijzer, leem, koper, zilver en goud in gruis; het werd als het kaf dat des zomers van den dorschvloer wegvliegt, en de wind voerde het mee, zodat er geen plaats voor gevonden werd. Maar de steen die het beeld had getroffen werd tot een groten berg, die de gehele aarde besloeg.36 Dit is de droom; nu zullen wij den koning er den uitleg van geven.37 Gij, o koning, koning der koningen, wien de God des hemels heerschappij, macht, kracht en eer geschonken heeft,38 en in wiens hand hij de mensenkinderen, de dieren des velds en de vogelen des hemels, waar zij ook wonen, heeft gesteld; zodat hij u over die allen heeft doen heersen; gijzelf zijt het hoofd van goud.39 En na u zal een ander koninkrijk opstaan, geringer dan het uwe; daarna een ander rijk, een derde, van koper, dat over de gehele aarde zal heersen.40 En een vierde rijk zal sterk zijn als ijzer, daar immers het ijzer alles vergruist en klein maakt, en als ijzer, dat verbrijzelt, zal het ze alle vergruizen en verbrijzelen.41 En wat aangaat hetgeen gij gezien hebt, dat de voeten en de teenen deels van pottenbakkersleem deels van ijzer waren, dit betekent dat het een verdeeld rijk zal zijn: het zal van de vastheid van het ijzer in zich hebben, overeenkomstig hetgeen gij gezien hebt, dat ijzer met slijkerig leem gemengd was.42 Maar de teenen der voeten deels van ijzer deels van leem wil zeggen: voor een deel zal het rijk sterk, voor een deel zal het broos zijn.43 Voorts wat aangaat hetgeen gij gezien hebt: ijzer vermengd met slijkerig leem, dit is: zij zullen zich met elkander verbinden door menschenzaad, zonderdat zij goed samenhangen, evenals het ijzer zich niet met het leem verbindt.44 En in de dagen dier koningen zal de God des hemels een rijk oprichten dat in eeuwigheid niet omvergeworpen zal worden en welks heerschappij niet aan een ander volk zal worden overgeleverd; het zal al die koninkrijken vergruizen en vernietigen, terwijl het zelf tot in eeuwigheid in stand blijft,45 overeenkomstig hetgeen gij gezien hebt, dat vanzelf een steen van den berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud vergruisde. De hooge God heeft den koning bekendgemaakt wat nadezen geschieden zal. Zeker is de droom, betrouwbaar de uitleg.
46 Toen viel koning Nebukadresar op zijn aangezicht, aanbad Daniel en beval aan hem te offeren en liefelijke geuren te ontsteken.47 De koning antwoordde Daniel: Voorwaar, uw god, dat is de god der goden, de heer der koningen en de onthuller der geheimen; daar gij in staat zijt geweest dit geheim te openbaren.48 Toen verleende de koning aan Daniel hoog aanzien, gaf hem veel grote geschenken, maakte hem tot heer van het gehele landschap Babel en stelde hem tot oppergeneraal over al de wijzen van Babel aan.49 En op verzoek van Daniel droeg de koning het bestuur over het landschap Babel op aan Sjadrach, Mesjach en Abednego, terwijl Daniel in 's konings poort bleef.