Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Openbaring 1

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Zoek naar…
Enter query below:

Vers 1

Doel van het boek


Op 1:1. Het eerste woord van het boek, “openbaring”, geeft aan dat het om een onthulling gaat. Er zal iets bekendgemaakt worden wat voordien verborgen was. Dat veel christenen dit boek onbegrijpelijk en geheimzinnig vinden, is dan ook opmerkelijk. Ik zeg niet dat alles even gemakkelijk te verklaren is, maar wel dat in dit boek de gebeurtenissen niet duister, maar juist duidelijk worden gemaakt. De sluier over de toekomst wordt weggenomen.

Je zult er alleen wel wat moeite voor moeten doen om erachter te komen op welke manier de toekomst hier duidelijk wordt gemaakt. Er worden bijvoorbeeld veel symbolen gebruikt. Maar je inspanning om ook dit gedeelte van Gods Woord te begrijpen zal dubbel en dwars beloond worden als je eraan vasthoudt dat God dit de beste manier vindt om jou Zijn gedachten over de toekomst mee te delen.

Als je alleen dit eerste vers al eens aandachtig leest en op je laat inwerken, zie je dat het vol staat met aanwijzingen die je helpen om de inhoud van dit boek goed te begrijpen. Er staat dat het de openbaring “van Jezus Christus” is. Dat wil zeggen dat de openbaring van Jezus Christus afkomt, dat Hij die geeft. Hij handelt, Hij openbaart of maakt openbaar (vgl. Gl 1:12). Tegelijk is het natuurlijk ook waar dat de openbaring over Hem gaat, op Hem betrekking heeft, dat wil zeggen dat Hij Degene is Die geopenbaard wordt. Hij is zowel het Middelpunt als de Uitvoerder van Gods raadsbesluiten.

Dan lees je dat “God Hem” die openbaring “heeft gegeven”. Dit betekent dat de Heer Jezus hier als Mens wordt gezien, Die een plaats van afhankelijkheid heeft ingenomen. Hij ontvangt alles uit de handen van God. Hij is zó waarachtig Mens, dat er van Hem geschreven staat dat Hij als Mens niet weet wanneer de voleinding van de dingen zal plaatsvinden (Mk 13:32). Hier sta je voor het onbegrijpelijke wonder van God en Mens in één Persoon.

Vervolgens schrijft Johannes over het doel van de openbaring en dat is “om Zijn slaven te tonen wat spoedig moet gebeuren”. De slaven zijn hier in de eerste plaats de profeten (Op 10:7; Op 11:18), maar het zijn ook de gelovigen in algemene zin (Op 7:3; Op 19:5; Op 22:3; Rm 6:19-22). Om de toekomstige dingen te kunnen zien en in je op te nemen heb je de gezindheid van een slaaf nodig. Omgekeerd zal, als je de toekomstige dingen kent, jou dat tot een betere slaaf maken. Je zult gaan dienen met inzicht in overeenstemming met het grote voornemen van God ten aanzien van de gemeente, de christenheid, Israël en de wereld.

Het woord “tonen” speelt trouwens een grote rol in dit boek. Zo ‘toont’ God telkens dingen aan Johannes en geeft Johannes op zijn beurt door wat hem wordt ‘getoond’. Dit boek heeft tot doel te laten zien dat het oordeel aanstaande is. Het komt “spoedig” of ‘met haast’, dat is vlug, snel.

Je zou kunnen zeggen dat het daarmee wel wat meevalt, want het is inmiddels bijna tweeduizend jaar geleden dat dit werd opgeschreven en het is nog steeds niet gebeurd. Maar vergis je niet. Dit woord blijft van kracht, want voor God en het geloof telt tijd niet (Ps 90:4; 2Pt 3:8). En het “moet” gebeuren. Je kunt zeggen dat hier sprake is van een Goddelijk moeten. God is niet alleen de alwetende God Die ons vertelt wat gaat gebeuren, Hij is ook de almachtige God Die de gebeurtenissen laat lopen zoals Hij dat wil.

Om Zijn plannen met de wereld en bovenal Zijn Zoon bekend te maken heeft God gebruikgemaakt van engelen. Engelen zijn wel vaker door God als bemiddelaar gebruikt (Hd 7:38; Gl 3:19). Dat God engelen gebruikt, geeft aan dat er afstand is tussen Hem en Johannes aan wie Hij Zijn mededelingen doet. Dit geldt in nog sterkere mate voor hen aan wie Johannes die mededelingen op zijn beurt moet doorgeven.

Eerder heeft Johannes mededelingen van de Heer gekregen terwijl hij aanlag in Zijn schoot (Jh 13:23-26). Dit geeft vertrouwelijkheid aan. Johannes is hier echter niet de apostel, maar de profeet. Profeten spreken tot Gods volk als er verval optreedt. Zij waarschuwen voor het oordeel dat dreigt. Johannes is de laatste in de keten van vijf schakels waarlangs de openbaring van God bij Zijn slaven komt:
1. de openbaring is uit God,
2. komt van Jezus Christus,
3. door Zijn engel,
4. aan Johannes,
5. voor Zijn slaven.

Aan Johannes is de openbaring “te kennen gegeven”. Deze uitdrukking is weer typisch voor dit boek. Hij is afgeleid van het woord ‘teken’. Johannes krijgt de mededelingen over de toekomst vaak door middel van tekenen of symbolen, waardoor hij te zien krijgt wat er moet gebeuren. Iets dergelijks zien we in het gebruik dat de Heer Jezus in Mattheüs 13 van gelijkenissen maakt. Hij gebruikt deze om onderwijs te geven. Hij vertelt aan Zijn discipelen waarom Hij dat doet, en zegt dat zij door Zijn verklaring de diepere betekenis van deze gelijkenissen kunnen verstaan, terwijl die voor de massa verborgen blijft (Mt 13:10-17; 34-35).

Je zult in dit boek zien dat de gebruikte symbolen vooral worden ontleend aan de natuur:
hemellichamen – de zon, de maan en de sterren;
natuurverschijnselen, zoals wind, bliksem;
plantenwereld, zoals bomen, gras;
dierenwereld, zoals lam, sprinkhaan;
mensenwereld, zoals moeder en kind, hoer en bruid;
cultuurwereld, zoals muziekinstrumenten;
landbouwwerktuigen.
Ook de vele getallen die in Openbaring voorkomen, zijn vaak symbolisch: twee, drie, drieënhalf, vier, vijf, zes, zeven, acht, tien, twaalf, vierentwintig, tweeënveertig, honderdvierenveertig, zeshonderdzesenzestig, duizend, twaalfhonderdzestig, zestienhonderd.

De verklaring ervan wordt niet aan je fantasie overgelaten. De symbolen worden verklaard
1. door het boek zelf;
2. door de samenhang van het boek en
3. door het gebruik ervan in het Oude Testament.

Dat wil niet zeggen dat er voor elk symbool altijd een eenduidige verklaring te geven is. Het komt ook voor dat bepaalde zaken of gebeurtenissen geen symbolen zijn, maar dat ze letterlijk genomen moeten worden.

Al met al staan we, door dit boek te openen en te gaan lezen, aan het begin van een spannende ontdekkingstocht. Laten we dat doen in de nederige gezindheid van mensen die zich realiseren dat de almachtige God Zijn plannen met ons wil delen. Laten we tegelijk bidden dat wat Hij ons bekendmaakt, als uitwerking mag hebben dat wij ons leven aan Hem ter beschikking stellen.

Lees nog eens Openbaring 1:1.

Verwerking: Dank de Heer dat Hij je wil betrekken in Zijn toekomstplannen en vraag Hem om je te helpen daarmee in overeenstemming te leven.

Vers 1

Doel van het boek


Op 1:1. Het eerste woord van het boek, “openbaring”, geeft aan dat het om een onthulling gaat. Er zal iets bekendgemaakt worden wat voordien verborgen was. Dat veel christenen dit boek onbegrijpelijk en geheimzinnig vinden, is dan ook opmerkelijk. Ik zeg niet dat alles even gemakkelijk te verklaren is, maar wel dat in dit boek de gebeurtenissen niet duister, maar juist duidelijk worden gemaakt. De sluier over de toekomst wordt weggenomen.

Je zult er alleen wel wat moeite voor moeten doen om erachter te komen op welke manier de toekomst hier duidelijk wordt gemaakt. Er worden bijvoorbeeld veel symbolen gebruikt. Maar je inspanning om ook dit gedeelte van Gods Woord te begrijpen zal dubbel en dwars beloond worden als je eraan vasthoudt dat God dit de beste manier vindt om jou Zijn gedachten over de toekomst mee te delen.

Als je alleen dit eerste vers al eens aandachtig leest en op je laat inwerken, zie je dat het vol staat met aanwijzingen die je helpen om de inhoud van dit boek goed te begrijpen. Er staat dat het de openbaring “van Jezus Christus” is. Dat wil zeggen dat de openbaring van Jezus Christus afkomt, dat Hij die geeft. Hij handelt, Hij openbaart of maakt openbaar (vgl. Gl 1:12). Tegelijk is het natuurlijk ook waar dat de openbaring over Hem gaat, op Hem betrekking heeft, dat wil zeggen dat Hij Degene is Die geopenbaard wordt. Hij is zowel het Middelpunt als de Uitvoerder van Gods raadsbesluiten.

Dan lees je dat “God Hem” die openbaring “heeft gegeven”. Dit betekent dat de Heer Jezus hier als Mens wordt gezien, Die een plaats van afhankelijkheid heeft ingenomen. Hij ontvangt alles uit de handen van God. Hij is zó waarachtig Mens, dat er van Hem geschreven staat dat Hij als Mens niet weet wanneer de voleinding van de dingen zal plaatsvinden (Mk 13:32). Hier sta je voor het onbegrijpelijke wonder van God en Mens in één Persoon.

Vervolgens schrijft Johannes over het doel van de openbaring en dat is “om Zijn slaven te tonen wat spoedig moet gebeuren”. De slaven zijn hier in de eerste plaats de profeten (Op 10:7; Op 11:18), maar het zijn ook de gelovigen in algemene zin (Op 7:3; Op 19:5; Op 22:3; Rm 6:19-22). Om de toekomstige dingen te kunnen zien en in je op te nemen heb je de gezindheid van een slaaf nodig. Omgekeerd zal, als je de toekomstige dingen kent, jou dat tot een betere slaaf maken. Je zult gaan dienen met inzicht in overeenstemming met het grote voornemen van God ten aanzien van de gemeente, de christenheid, Israël en de wereld.

Het woord “tonen” speelt trouwens een grote rol in dit boek. Zo ‘toont’ God telkens dingen aan Johannes en geeft Johannes op zijn beurt door wat hem wordt ‘getoond’. Dit boek heeft tot doel te laten zien dat het oordeel aanstaande is. Het komt “spoedig” of ‘met haast’, dat is vlug, snel.

Je zou kunnen zeggen dat het daarmee wel wat meevalt, want het is inmiddels bijna tweeduizend jaar geleden dat dit werd opgeschreven en het is nog steeds niet gebeurd. Maar vergis je niet. Dit woord blijft van kracht, want voor God en het geloof telt tijd niet (Ps 90:4; 2Pt 3:8). En het “moet” gebeuren. Je kunt zeggen dat hier sprake is van een Goddelijk moeten. God is niet alleen de alwetende God Die ons vertelt wat gaat gebeuren, Hij is ook de almachtige God Die de gebeurtenissen laat lopen zoals Hij dat wil.

Om Zijn plannen met de wereld en bovenal Zijn Zoon bekend te maken heeft God gebruikgemaakt van engelen. Engelen zijn wel vaker door God als bemiddelaar gebruikt (Hd 7:38; Gl 3:19). Dat God engelen gebruikt, geeft aan dat er afstand is tussen Hem en Johannes aan wie Hij Zijn mededelingen doet. Dit geldt in nog sterkere mate voor hen aan wie Johannes die mededelingen op zijn beurt moet doorgeven.

Eerder heeft Johannes mededelingen van de Heer gekregen terwijl hij aanlag in Zijn schoot (Jh 13:23-26). Dit geeft vertrouwelijkheid aan. Johannes is hier echter niet de apostel, maar de profeet. Profeten spreken tot Gods volk als er verval optreedt. Zij waarschuwen voor het oordeel dat dreigt. Johannes is de laatste in de keten van vijf schakels waarlangs de openbaring van God bij Zijn slaven komt:
1. de openbaring is uit God,
2. komt van Jezus Christus,
3. door Zijn engel,
4. aan Johannes,
5. voor Zijn slaven.

Aan Johannes is de openbaring “te kennen gegeven”. Deze uitdrukking is weer typisch voor dit boek. Hij is afgeleid van het woord ‘teken’. Johannes krijgt de mededelingen over de toekomst vaak door middel van tekenen of symbolen, waardoor hij te zien krijgt wat er moet gebeuren. Iets dergelijks zien we in het gebruik dat de Heer Jezus in Mattheüs 13 van gelijkenissen maakt. Hij gebruikt deze om onderwijs te geven. Hij vertelt aan Zijn discipelen waarom Hij dat doet, en zegt dat zij door Zijn verklaring de diepere betekenis van deze gelijkenissen kunnen verstaan, terwijl die voor de massa verborgen blijft (Mt 13:10-17; 34-35).

Je zult in dit boek zien dat de gebruikte symbolen vooral worden ontleend aan de natuur:
hemellichamen – de zon, de maan en de sterren;
natuurverschijnselen, zoals wind, bliksem;
plantenwereld, zoals bomen, gras;
dierenwereld, zoals lam, sprinkhaan;
mensenwereld, zoals moeder en kind, hoer en bruid;
cultuurwereld, zoals muziekinstrumenten;
landbouwwerktuigen.
Ook de vele getallen die in Openbaring voorkomen, zijn vaak symbolisch: twee, drie, drieënhalf, vier, vijf, zes, zeven, acht, tien, twaalf, vierentwintig, tweeënveertig, honderdvierenveertig, zeshonderdzesenzestig, duizend, twaalfhonderdzestig, zestienhonderd.

De verklaring ervan wordt niet aan je fantasie overgelaten. De symbolen worden verklaard
1. door het boek zelf;
2. door de samenhang van het boek en
3. door het gebruik ervan in het Oude Testament.

Dat wil niet zeggen dat er voor elk symbool altijd een eenduidige verklaring te geven is. Het komt ook voor dat bepaalde zaken of gebeurtenissen geen symbolen zijn, maar dat ze letterlijk genomen moeten worden.

Al met al staan we, door dit boek te openen en te gaan lezen, aan het begin van een spannende ontdekkingstocht. Laten we dat doen in de nederige gezindheid van mensen die zich realiseren dat de almachtige God Zijn plannen met ons wil delen. Laten we tegelijk bidden dat wat Hij ons bekendmaakt, als uitwerking mag hebben dat wij ons leven aan Hem ter beschikking stellen.

Lees nog eens Openbaring 1:1.

Verwerking: Dank de Heer dat Hij je wil betrekken in Zijn toekomstplannen en vraag Hem om je te helpen daarmee in overeenstemming te leven.

Verzen 2-6

Geadresseerden, zegenwens en lofprijzing


Op 1:2. De openbaring waarvan Johannes getuige is en waar hij jou nu bij betrekt, is geen verzinsel van hemzelf. Hij komt tot je met al het gezag van het door God gesproken Woord. Wat Johannes heeft betuigd over de komende gebeurtenissen, komt uit de mond van God. Als een extra onderstreping wordt eraan toegevoegd dat wat God heeft gezegd, volkomen wordt gedekt door “het getuigenis van Jezus Christus”. De Heer Jezus geeft getuigenis van wat God heeft gesproken.

“Alles wat hij heeft gezien”, is de inhoud van dit hele boek. Alles wat Johannes heeft gezien en wat hij in dit boek heeft opgeschreven, is het Woord van God. ‘Het getuigenis van Jezus Christus’ geeft het profetische karakter ervan aan. Het gaat immers om de openbaring, het zichtbaar worden in deze wereld, van Hem.

Op 1:3. Aan het lezen of voorlezen van dit boek en het luisteren naar de inhoud ervan is een speciale zegen verbonden: je wordt “gelukkig” geprezen. Niemand kan het ‘lezen’ en ‘horen lezen’ zonder gezegend te worden. Wat je leest en hoort, zijn woordelijk geïnspireerde mededelingen over toekomstige gebeurtenissen.

Behalve lezen en horen is het, om gelukkig te worden geprezen, nog van belang te “bewaren wat daarin geschreven staat”. “Bewaren” wil zeggen dat je het als een schat in je hart bewaart, opdat het in de praktijk van je leven ook een uitwerking heeft. Vanuit je hart wordt immers je leven bestuurd (Sp 4:23). De oproep om te bewaren komt aan het einde van het boek nog een keer terug (Op 22:7). Wat in dit boek geschreven staat, staat ingeklemd tussen deze aansporing.

Trouwens, dat het “geschreven staat”, betekent dat het van blijvende waarde is. Het kan telkens worden nageslagen om te zien wat nog gebeuren moet en het kan ook worden nageslagen ter controle van wat er om je heen gebeurt. Je hebt een volmaakte handleiding van de toekomst in handen. Ik raad je aan die vaak te raadplegen, want “de tijd” dat alles tot een beslissing wordt gebracht, “is nabij”. De Heer Jezus staat op het punt om te verschijnen en te oordelen.

Op 1:4. Johannes is de aangewezen persoon om dit boek te schrijven. De Heer Jezus heeft van hem gezegd dat hij, wat zijn bediening betreft, zal blijven tot Hij terugkomt (Jh 21:22). Dat wil zeggen dat Johannes ook een dienst heeft die betrekking heeft op de toekomst. Die dienst vervult hij al enigszins als hij in zijn eerste brief spreekt over de antichrist en de wederkomst van Christus en het verval dat al is begonnen zich te vertonen. Maar de volle vervulling ervan vinden we in dit bijbelboek Openbaring.

Hij schrijft het boek “aan de zeven gemeenten die in Asia zijn”. Het noemen van het getal “zeven” is niet toevallig. Het getal zeven stelt volmaaktheid voor, een afgerond geheel. Denk aan een week. Die heeft zeven dagen. Na die zeven dagen is de week vol en begint er een nieuwe week. De zeven gemeenten staan model voor de hele gemeente en voor de hele periode van de gemeente tijdens haar aanwezigheid op aarde. Toch zijn het zeven verschillende gemeenten. Dat zul je nader zien als we Openbaring 2-3 bestuderen. Het betekent dat de hele gemeente zich op verschillende manieren op aarde heeft geopenbaard.

Dat plaatselijke gemeenten van elkaar verschillen, heb je wel gezien in de brieven die Paulus aan diverse gemeenten heeft geschreven. Die verscheidenheid zie je niet alleen in de verschillende plaatselijke gemeenten, maar ook in de verschillende perioden van het bestaan van de gemeente op aarde. Dat herken je direct als je er alleen al aan denkt hoe de gemeente in het begin was en hoe de gemeente nu is. Zo zijn er meerdere verschillen in de ontwikkeling van de gemeente.

Al die verschillende gemeenten kunnen veel van elkaar leren en ook wij kunnen er veel van leren. Daarom is het zo goed dat wij dit schrijven van Johannes aan hen in Gods Woord hebben.

Het is ook mooi om te zien dat de zegenwens van “genade” en “vrede”, die je vaak in de brieven van Paulus bent tegengekomen, door Johannes hier aan die zeven gemeenten wordt toegewenst. “Genade” is de bron van alle zegen, het is de onverdiende gunst van God, die je krijgt louter en alleen om Wie Hij is. Als je beseft dat God in genade met je omgaat, zal het gevolg zijn dat je met “vrede” in je hart je weg gaat, hoe de omstandigheden ook mogen zijn.

Er is wel een verschil met de brieven van Paulus als het erom gaat van Wie je die zegen krijgt toegewenst. In die brieven wordt de zegen toegewenst van God de Vader en de Heer Jezus Christus. Hier komt de wens “van Hem Die is en Die was en Die komt en van de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn”. Dat past helemaal bij dit bijbelboek.

Je vindt hier God zoals Hij in het Oude Testament wordt voorgesteld: als Jahweh, de God van het verbond, de God van de trouw aan Zijn verbond. Dan volgt er niet als eerste ‘Die was’, maar “Die is”. Dat betekent dat Hij wordt gezien als de “IK BEN DIE IK BEN” (Ex 3:14). Hij is ook Degene “Die was”, dat is de God van het verleden, Die steeds voor Zijn volk en de hele aarde heeft gezorgd. Hij is het ook “Die komt”, want Hij is ook de God van de toekomst.

Vervolgens worden in de zegenwens “de zeven Geesten” genoemd. Dit is de Heilige Geest, maar dan als de Geest van kracht door Wie God de oordelen vanuit Zijn troon zal uitvoeren. Het getal zeven wijst op de verscheidenheid en de volkomenheid waarmee de Heer Jezus de oordelen in de kracht van deze Geest zal uitvoeren bij Zijn wederkomst (vgl. Js 11:2). Daarom wordt de aandacht gericht op de “troon” van God, wat onderstreept dat het om regering gaat en het uitoefenen van macht.

Op 1:5. Ten slotte worden genade en vrede toegewenst “van Jezus Christus”. Net als bij de zeven Geesten, aan Wie wordt toegevoegd “Die voor Zijn troon zijn”, wordt er ook aan de Naam van Jezus Christus iets toegevoegd. Je zou kunnen zeggen dat er drie titels van Hem worden genoemd die alle drie in verbinding met de aarde staan:
1. Hij was “de trouwe Getuige” voor God in het verleden op aarde (1Tm 6:13), van de kribbe tot het kruis (Jh 18:37). Hij was altijd trouw. De gemeente had dat ook moeten zijn, maar heeft daarin gefaald.
2. Hij is ook “de Eerstgeborene van de doden”. Dit is Hij in de tegenwoordige tijd, sinds Zijn dood en opstanding (Hd 26:23; Ko 1:18). ‘Eerstgeborene’ wil zeggen dat Hij de hoogste in rang is in het rijk van de opstanding.
3. En Hij is “de Overste van de koningen van de aarde”. Dit is Hij ook nu, maar Hij zal het in de toekomst openlijk zijn, zo zal Hij geopenbaard worden (Ps 89:28).

Als Hij zo is voorgesteld, komt er spontaan een reactie van de gemeente. Dat zal ook jouw reactie zijn. Het hart van ieder die Hem liefheeft, stemt ermee in dat Hij “ons liefheeft”. Hij had ons lief en heeft ons nog steeds lief. Is het niet geweldig dat Hij, Die in dit boek zo nadrukkelijk als de Rechter wordt voorgesteld, Degene is Die jou liefheeft?

Zijn liefde is het bijzonder daarin tot uiting gekomen dat Hij je van je zonden “heeft verlost door Zijn bloed”. Dit betekende voor Hem dat Hij in de dood moest gaan, want alleen Zijn bloed kon jou van je zonden verlossen. Voor jou betekent het dat alle aanstaande oordelen volkomen aan je voorbijgaan, want Hij heeft je eens voor altijd verlost. Is dat geen reden om Hem te prijzen?

Op 1:6. Maar Hij heeft nog veel meer gedaan dan alleen dat Hij met betrekking tot het verleden alles heeft gedaan wat nodig was om jou van het oordeel te bevrijden. Hij heeft je zonden weggenomen om jou samen met alle gelovigen tot iets te kunnen maken, namelijk “tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader”. Wat je geworden bent, heeft Hij je “gemaakt”. Er is geen enkele verdienste van jouw kant. Je hebt alles aan Hem te danken.

Het is niets anders dan grote genade dat je deel mag hebben aan Zijn regering. Als verloste ontvang je, samen met alle gelovigen, een koninklijke waardigheid samen met Christus, “de Overste van de koningen van de aarde”, zodat jij ook boven de koningen van de aarde verheven bent (1Pt 2:9; Ex 19:6).

Daarbij ben je ook nog gemaakt tot een priester voor Zijn God en Vader. Alles wat de Heer Jezus heeft gedaan, heeft Hij gedaan met het oog op de eer van Zijn God en Vader. Je bent gemaakt tot iemand die voor Gods aangezicht mag loven en aanbidden (Op 4:10; Op 5:9; Hb 13:15; 1Pt 2:5). Dat mag je nu al doen. Als de Heer Jezus Zijn koninklijke majesteit op Zich neemt, mag je een middel tot zegen zijn voor hen die op aarde door zware tijden gaan en in hun nood tot God gaan. Je mag dan ‘gebeden van de heiligen’ voor Gods aangezicht brengen (Op 5:8).

Voor alles wat Hij voor jou heeft gedaan, komt Hem de heerlijkheid toe. Alles wat je bent geworden, weerspiegelt Zijn heerlijkheid. Terwijl de mens steeds alles doet voor zijn eigen heerlijkheid en in eigen kracht, doet de Heer Jezus alles tot heerlijkheid van God aan Wie Hij als Mens alle kracht ontleent. Op aarde heeft Hij als Mens geleefd van alle woord dat door de mond van God is uitgegaan (Mt 4:4). Wat Hem als Mens heeft gekenmerkt en wat Hij tot stand heeft gebracht, zal eeuwig gezien en bejubeld worden. Het kan niet anders of je sluit je van harte aan bij het “ja, amen” waarmee de lofprijzing besluit.

Lees nog eens Openbaring 1:2-6.

Verwerking: Wat leer je hier allemaal over het Woord van God en over de Heer Jezus?

Verzen 2-6

Geadresseerden, zegenwens en lofprijzing


Op 1:2. De openbaring waarvan Johannes getuige is en waar hij jou nu bij betrekt, is geen verzinsel van hemzelf. Hij komt tot je met al het gezag van het door God gesproken Woord. Wat Johannes heeft betuigd over de komende gebeurtenissen, komt uit de mond van God. Als een extra onderstreping wordt eraan toegevoegd dat wat God heeft gezegd, volkomen wordt gedekt door “het getuigenis van Jezus Christus”. De Heer Jezus geeft getuigenis van wat God heeft gesproken.

“Alles wat hij heeft gezien”, is de inhoud van dit hele boek. Alles wat Johannes heeft gezien en wat hij in dit boek heeft opgeschreven, is het Woord van God. ‘Het getuigenis van Jezus Christus’ geeft het profetische karakter ervan aan. Het gaat immers om de openbaring, het zichtbaar worden in deze wereld, van Hem.

Op 1:3. Aan het lezen of voorlezen van dit boek en het luisteren naar de inhoud ervan is een speciale zegen verbonden: je wordt “gelukkig” geprezen. Niemand kan het ‘lezen’ en ‘horen lezen’ zonder gezegend te worden. Wat je leest en hoort, zijn woordelijk geïnspireerde mededelingen over toekomstige gebeurtenissen.

Behalve lezen en horen is het, om gelukkig te worden geprezen, nog van belang te “bewaren wat daarin geschreven staat”. “Bewaren” wil zeggen dat je het als een schat in je hart bewaart, opdat het in de praktijk van je leven ook een uitwerking heeft. Vanuit je hart wordt immers je leven bestuurd (Sp 4:23). De oproep om te bewaren komt aan het einde van het boek nog een keer terug (Op 22:7). Wat in dit boek geschreven staat, staat ingeklemd tussen deze aansporing.

Trouwens, dat het “geschreven staat”, betekent dat het van blijvende waarde is. Het kan telkens worden nageslagen om te zien wat nog gebeuren moet en het kan ook worden nageslagen ter controle van wat er om je heen gebeurt. Je hebt een volmaakte handleiding van de toekomst in handen. Ik raad je aan die vaak te raadplegen, want “de tijd” dat alles tot een beslissing wordt gebracht, “is nabij”. De Heer Jezus staat op het punt om te verschijnen en te oordelen.

Op 1:4. Johannes is de aangewezen persoon om dit boek te schrijven. De Heer Jezus heeft van hem gezegd dat hij, wat zijn bediening betreft, zal blijven tot Hij terugkomt (Jh 21:22). Dat wil zeggen dat Johannes ook een dienst heeft die betrekking heeft op de toekomst. Die dienst vervult hij al enigszins als hij in zijn eerste brief spreekt over de antichrist en de wederkomst van Christus en het verval dat al is begonnen zich te vertonen. Maar de volle vervulling ervan vinden we in dit bijbelboek Openbaring.

Hij schrijft het boek “aan de zeven gemeenten die in Asia zijn”. Het noemen van het getal “zeven” is niet toevallig. Het getal zeven stelt volmaaktheid voor, een afgerond geheel. Denk aan een week. Die heeft zeven dagen. Na die zeven dagen is de week vol en begint er een nieuwe week. De zeven gemeenten staan model voor de hele gemeente en voor de hele periode van de gemeente tijdens haar aanwezigheid op aarde. Toch zijn het zeven verschillende gemeenten. Dat zul je nader zien als we Openbaring 2-3 bestuderen. Het betekent dat de hele gemeente zich op verschillende manieren op aarde heeft geopenbaard.

Dat plaatselijke gemeenten van elkaar verschillen, heb je wel gezien in de brieven die Paulus aan diverse gemeenten heeft geschreven. Die verscheidenheid zie je niet alleen in de verschillende plaatselijke gemeenten, maar ook in de verschillende perioden van het bestaan van de gemeente op aarde. Dat herken je direct als je er alleen al aan denkt hoe de gemeente in het begin was en hoe de gemeente nu is. Zo zijn er meerdere verschillen in de ontwikkeling van de gemeente.

Al die verschillende gemeenten kunnen veel van elkaar leren en ook wij kunnen er veel van leren. Daarom is het zo goed dat wij dit schrijven van Johannes aan hen in Gods Woord hebben.

Het is ook mooi om te zien dat de zegenwens van “genade” en “vrede”, die je vaak in de brieven van Paulus bent tegengekomen, door Johannes hier aan die zeven gemeenten wordt toegewenst. “Genade” is de bron van alle zegen, het is de onverdiende gunst van God, die je krijgt louter en alleen om Wie Hij is. Als je beseft dat God in genade met je omgaat, zal het gevolg zijn dat je met “vrede” in je hart je weg gaat, hoe de omstandigheden ook mogen zijn.

Er is wel een verschil met de brieven van Paulus als het erom gaat van Wie je die zegen krijgt toegewenst. In die brieven wordt de zegen toegewenst van God de Vader en de Heer Jezus Christus. Hier komt de wens “van Hem Die is en Die was en Die komt en van de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn”. Dat past helemaal bij dit bijbelboek.

Je vindt hier God zoals Hij in het Oude Testament wordt voorgesteld: als Jahweh, de God van het verbond, de God van de trouw aan Zijn verbond. Dan volgt er niet als eerste ‘Die was’, maar “Die is”. Dat betekent dat Hij wordt gezien als de “IK BEN DIE IK BEN” (Ex 3:14). Hij is ook Degene “Die was”, dat is de God van het verleden, Die steeds voor Zijn volk en de hele aarde heeft gezorgd. Hij is het ook “Die komt”, want Hij is ook de God van de toekomst.

Vervolgens worden in de zegenwens “de zeven Geesten” genoemd. Dit is de Heilige Geest, maar dan als de Geest van kracht door Wie God de oordelen vanuit Zijn troon zal uitvoeren. Het getal zeven wijst op de verscheidenheid en de volkomenheid waarmee de Heer Jezus de oordelen in de kracht van deze Geest zal uitvoeren bij Zijn wederkomst (vgl. Js 11:2). Daarom wordt de aandacht gericht op de “troon” van God, wat onderstreept dat het om regering gaat en het uitoefenen van macht.

Op 1:5. Ten slotte worden genade en vrede toegewenst “van Jezus Christus”. Net als bij de zeven Geesten, aan Wie wordt toegevoegd “Die voor Zijn troon zijn”, wordt er ook aan de Naam van Jezus Christus iets toegevoegd. Je zou kunnen zeggen dat er drie titels van Hem worden genoemd die alle drie in verbinding met de aarde staan:
1. Hij was “de trouwe Getuige” voor God in het verleden op aarde (1Tm 6:13), van de kribbe tot het kruis (Jh 18:37). Hij was altijd trouw. De gemeente had dat ook moeten zijn, maar heeft daarin gefaald.
2. Hij is ook “de Eerstgeborene van de doden”. Dit is Hij in de tegenwoordige tijd, sinds Zijn dood en opstanding (Hd 26:23; Ko 1:18). ‘Eerstgeborene’ wil zeggen dat Hij de hoogste in rang is in het rijk van de opstanding.
3. En Hij is “de Overste van de koningen van de aarde”. Dit is Hij ook nu, maar Hij zal het in de toekomst openlijk zijn, zo zal Hij geopenbaard worden (Ps 89:28).

Als Hij zo is voorgesteld, komt er spontaan een reactie van de gemeente. Dat zal ook jouw reactie zijn. Het hart van ieder die Hem liefheeft, stemt ermee in dat Hij “ons liefheeft”. Hij had ons lief en heeft ons nog steeds lief. Is het niet geweldig dat Hij, Die in dit boek zo nadrukkelijk als de Rechter wordt voorgesteld, Degene is Die jou liefheeft?

Zijn liefde is het bijzonder daarin tot uiting gekomen dat Hij je van je zonden “heeft verlost door Zijn bloed”. Dit betekende voor Hem dat Hij in de dood moest gaan, want alleen Zijn bloed kon jou van je zonden verlossen. Voor jou betekent het dat alle aanstaande oordelen volkomen aan je voorbijgaan, want Hij heeft je eens voor altijd verlost. Is dat geen reden om Hem te prijzen?

Op 1:6. Maar Hij heeft nog veel meer gedaan dan alleen dat Hij met betrekking tot het verleden alles heeft gedaan wat nodig was om jou van het oordeel te bevrijden. Hij heeft je zonden weggenomen om jou samen met alle gelovigen tot iets te kunnen maken, namelijk “tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader”. Wat je geworden bent, heeft Hij je “gemaakt”. Er is geen enkele verdienste van jouw kant. Je hebt alles aan Hem te danken.

Het is niets anders dan grote genade dat je deel mag hebben aan Zijn regering. Als verloste ontvang je, samen met alle gelovigen, een koninklijke waardigheid samen met Christus, “de Overste van de koningen van de aarde”, zodat jij ook boven de koningen van de aarde verheven bent (1Pt 2:9; Ex 19:6).

Daarbij ben je ook nog gemaakt tot een priester voor Zijn God en Vader. Alles wat de Heer Jezus heeft gedaan, heeft Hij gedaan met het oog op de eer van Zijn God en Vader. Je bent gemaakt tot iemand die voor Gods aangezicht mag loven en aanbidden (Op 4:10; Op 5:9; Hb 13:15; 1Pt 2:5). Dat mag je nu al doen. Als de Heer Jezus Zijn koninklijke majesteit op Zich neemt, mag je een middel tot zegen zijn voor hen die op aarde door zware tijden gaan en in hun nood tot God gaan. Je mag dan ‘gebeden van de heiligen’ voor Gods aangezicht brengen (Op 5:8).

Voor alles wat Hij voor jou heeft gedaan, komt Hem de heerlijkheid toe. Alles wat je bent geworden, weerspiegelt Zijn heerlijkheid. Terwijl de mens steeds alles doet voor zijn eigen heerlijkheid en in eigen kracht, doet de Heer Jezus alles tot heerlijkheid van God aan Wie Hij als Mens alle kracht ontleent. Op aarde heeft Hij als Mens geleefd van alle woord dat door de mond van God is uitgegaan (Mt 4:4). Wat Hem als Mens heeft gekenmerkt en wat Hij tot stand heeft gebracht, zal eeuwig gezien en bejubeld worden. Het kan niet anders of je sluit je van harte aan bij het “ja, amen” waarmee de lofprijzing besluit.

Lees nog eens Openbaring 1:2-6.

Verwerking: Wat leer je hier allemaal over het Woord van God en over de Heer Jezus?

Verzen 7-12

Johannes op Patmos


Op 1:7. Met de oproep “zie” vestigt Johannes de aandacht op Hem Die persoonlijk zal verschijnen. Dit is de grote gebeurtenis waarnaar het hele boek toewerkt. Het wordt gezegd op een manier dat er niet pas straks, maar nu al naar moet worden uitgekeken. Je zou dat de ‘profetisch tegenwoordige tijd’ kunnen noemen. Het toont aan hoe reëel en dichtbij de gebeurtenissen zijn, niet alleen voor Johannes toen, maar ook voor jou en mij nu.

De Heer Jezus zal verschijnen “met de wolken” (Dn 7:13) en ook “op de wolken” (Mt 24:30), die als het ware Zijn troon vormen. Het gaat hier niet over Zijn komst voor de gemeente, die je de eerste fase van Zijn tweede komst kunt noemen. Die komst vindt plaats “in wolken” en zal niet voor iedereen zichtbaar zijn (1Th 4:17; vgl. Hd 1:9; Lk 21:27). Dat is bij de tweede fase van Zijn tweede komst juist wel het geval. Iedereen zal oog in oog komen te staan met Hem, geen mens uitgezonderd.

Van al die mensen noemt Johannes een bepaalde categorie speciaal en wel “zij die Hem doorstoken hebben”. Dit slaat allereerst op de Joden (Zc 12:10), maar het slaat vervolgens ook op de heidenen, want een Romeinse soldaat heeft Hem doorstoken (Jh 19:34). Zij, die deze daad van verachting hebben begaan, zullen Hem vol ontzetting aanschouwen. Het zal een enorme weeklacht bij de Joden veroorzaken (Zc 12:10-14), die de inleiding op hun bekering zal zijn. Zo zal het gaan, “ja, amen”. ‘Ja’ is de Griekse bekrachtiging en ‘amen’ de Hebreeuwse, waarmee voor heidenen en Joden wordt aangegeven dat Gods Woord vastligt.

Op 1:8. Vervolgens doet Hij, Die komt, van Zich horen. Hij zegt Wie Hij is: “Ik ben de Alfa en de Oméga.” De alfa en de oméga zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Deze letters sluiten alle andere letters in. Je ziet in deze naam dan ook dat Hij ‘het Woord van God’ is. Wat Hij als de Alfa is begonnen, voltooit Hij als de Oméga. Hij Die komt en hier aan het woord is, is de Heer Jezus. Hij is ‘de Eerste en de Laatste’ (Op 1:17; Op 2:8; Op 22:13). Dat zegt ook Jahweh – in het Oude Testament vertaald met HEERE – van Zichzelf (Js 41:4; Js 44:6; Js 48:12), waarmee maar weer eens bewezen is dat de Heer Jezus Jahweh is.

Hij Die aan het woord is, is Jahweh Elohim ofwel “[de] Heer, God”, dat is de Heer Jezus. Hij is “Hij Die is”, de eeuwig Zijnde. Hij “was” er altijd en zal er altijd zijn. Hij is ook Degene “Die komt”. Hij is de Almachtige Die al Zijn beloften en plannen zal realiseren. Hij, Die doorstoken is toen Hij als het zwakke van God aan het kruis hing, is Jahweh Zelf, “de Almachtige”, Die alle macht in het universum heeft en op het punt staat die macht te openbaren. Dit is een troost voor Zijn volk omdat Hij hen met Zijn almacht draagt en ondersteunt. Tegelijk is het een bedreiging voor Zijn vijanden omdat Hij hen zal oordelen en ieder zal vergelden naar zijn werken.

Op 1:9. Niemand anders dan Johannes richt het woord tot zijn lezers. Hij stelt zich niet voor als apostel, maar als “broeder” onder de broeders. In zijn evangelie noemt hij zich “discipel” (Jh 21:24), en in zijn brieven “oudste” (2Jh 1:1; 3Jh 1:1). Ook noemt hij zich “mededeelgenoot in de verdrukking”, waaruit blijkt dat hij in hetzelfde lot deelt als zijn medegelovigen die ook te lijden hebben van de keizer van Rome. Verdrukking hoort bij het geloof. Het is de weg waarlangs je het koninkrijk van God binnen moet gaan (Hd 14:22).

De tijd om te regeren is nog niet aangebroken. Je moet nog volhouden, dwars door allerlei verdrukkingen en beproevingen heen, totdat het moment om te regeren aanbreekt. Als de Heer Jezus terugkomt, zal het zover zijn. Je mag er daarbij aan denken dat de Heer Jezus ook nog steeds wacht op de vestiging van het koninkrijk.

Johannes spreekt hier over “Jezus”, dat is de Naam van Zijn vernedering en herinnert aan Zijn verblijf op aarde. Toen Hij op aarde was, heeft Hij ook die volharding laten zien. Als Pilatus Hem vraagt of Hij de Koning der Joden is, getuigt Hij dat Hij dat is, maar voegt eraan toe: “Nu is Mijn koninkrijk niet van hier” (Jh 18:36). Let op het woord “nu”. Het laat zien dat Hij tijdens Zijn eerste aanwezigheid op aarde Zijn koninkrijk niet heeft gevestigd. Die vestiging is ook nu nog toekomst.

Johannes heeft vanuit Gods Woord van dat koninkrijk getuigd. Dat was niet naar de zin van de Romeinse heerser die daarin een bedreiging van zijn eigen koninkrijk en positie zag (vgl. Hd 17:7). Daarom had hij hem verbannen naar “het eiland dat Patmos heet”. Johannes heeft niet gesproken wat de mensen graag hoorden, anders zat hij nu niet gevangen. Hij was ‘ongeletterd’ (Hd 4:13), maar hij sprak het Woord van God met kracht en gezag. In zijn prediking heeft hij getuigd van Jezus, Die het centrum is van al Gods gedachten en plannen.

Op 1:10. Daar zit Johannes, eenzaam en alleen op een eiland. Hij zit daar niet vrijwillig, om er eens uit te zijn, maar als gevangene. Hij is ernaartoe verbannen, zonder uitzicht op vrijlating. Het lijkt er niet op dat hij kan rekenen op af en toe eens een bezoekje. Maar dat betekent niet dat de Heer niet bij hem is en dat de Geest hem niet kan gebruiken. Op de dag van de Heer, letterlijk ‘de aan de Heer toebehorende dag’, de zondag (vgl. 1Ko 11:20), raakt hij door de kracht van de Heilige Geest in geestvervoering (vgl. Hd 10:10; Hd 22:17). De dag van de Heer is de eerste dag van de week, de dag van Zijn opstanding (Jh 20:1; 19; Hd 20:7; 1Ko 16:2). Op deze dag, die mogelijk zo wordt genoemd om nadruk te leggen op de opstanding van de Heer Jezus, ontvangt Johannes alle mededelingen en visioenen die in dit boek staan.

Voordat Johannes iets ziet, hoort hij iets achter zich. Het is alsof hij met zijn rug naar de gemeenten staat, terwijl hij naar het koninkrijk staat te kijken in de verwachting dat het komt. Maar de Heer is nog niet klaar met Zijn gemeente op aarde. Daar moet Hij Zich eerst nog mee bezighouden. Hij roept Johannes op om iets te zien. Daarvoor moet hij zich omkeren, zo staat in Op 1:12. Johannes moet zich gaan bezighouden met wat de Heer bezighoudt.

Wat hij hoort, is “een luide stem als van een bazuin”. Het is niet de stem van de goede Herder, Die Zijn schapen bij name roept. Die stem heeft hij gehoord, toen hij met de Heer Jezus door Israël trok (Jh 10:11; 14). Maar nu hoort hij de stem van een vervaarlijk Rechter, van Iemand Die het oordeel uitspreekt en uitvoert.

Op 1:11. De stem van de Rechter gebiedt Johannes om alles wat hij ziet op te schrijven in een boek. Dat houdt in dat hij scherp moet waarnemen en in zich moet opnemen. Al zijn waarnemingen moet hij vervolgens schriftelijk vastleggen, zodat ze bewaard blijven voor latere generaties. Het boek is echter niet alleen van betekenis voor latere generaties, maar ook voor de zeven bij name genoemde gemeenten in Klein-Azië, in het westelijke deel van het huidige Turkije.

Er waren wel meer gemeenten in Klein-Azië. Maar de Geest van God heeft deze zeven uitgekozen omdat die juist een weerspiegeling zijn van de gemeente in haar geheel door de eeuwen heen. Er staat daarom ook “de” zeven gemeenten. Het zijn die zeven bepaalde gemeenten waaraan dit boek moet worden gestuurd. Dat het er zeven zijn, laat zien dat het gaat om iets wat volledig is. Het gaat om een volledige geschiedenis van de gemeente op aarde.

Ook de volgorde is niet willekeurig, maar van bepaald belang. Dat zul je wel zien als we in de volgende twee hoofdstukken deze zeven gemeenten nader bekijken. Tegelijk wordt elke gemeente ook apart genoemd, wat je kunt opmaken uit het woord “naar” dat voor de naam van elke gemeente staat.

Op 1:12. Als Johannes de stem heeft gehoord en wat deze heeft gezegd, keert hij zich om. Hij wil de stem zien die met hem spreekt. Een stem kun je niet zien, maar de stem is van een persoon die je wel kunt zien. Die Persoon is de Heer Jezus. Hij is het Woord. Als Johannes zich heeft omgedraaid, ziet hij eerst “zeven gouden kandelaars” en dan pas de Zoon des mensen. Is het ook niet vandaag zo, dat men eerst de gelovigen ziet en dan pas, als het ware door hen heen, de Heer Jezus?

Johannes ziet dat de kandelaars van goud zijn. Goud stelt de heerlijkheid van God voor (Op 21:10-11; 18b). Een kandelaar is bedoeld om licht te verspreiden. Dat de gemeenten worden vergeleken met gouden kandelaars, wil dan ook zeggen dat het de bedoeling van plaatselijke gemeenten is dat ze Goddelijk licht verspreiden.

Elke plaatselijke gemeente behoort in haar omgeving te laten zien Wie God is. Dat kan ze alleen doen door rekening te houden met Zijn Woord. Door naar de waarheid van God te luisteren en daaraan te gehoorzamen, wordt er licht in de duisternis verspreid. De duisternis heerst overal in de wereld en bedekt steeds meer plaatsen in de christenheid. Je zult zien hoe het komt dat het licht van de kandelaar ook steeds zwakker gaat branden en er zelfs een situatie kan ontstaan dat de kandelaar wordt weggenomen.

Lees nog eens Openbaring 1:7-12.

Verwerking: Waarom was Johannes op Patmos?

Verzen 7-12

Johannes op Patmos


Op 1:7. Met de oproep “zie” vestigt Johannes de aandacht op Hem Die persoonlijk zal verschijnen. Dit is de grote gebeurtenis waarnaar het hele boek toewerkt. Het wordt gezegd op een manier dat er niet pas straks, maar nu al naar moet worden uitgekeken. Je zou dat de ‘profetisch tegenwoordige tijd’ kunnen noemen. Het toont aan hoe reëel en dichtbij de gebeurtenissen zijn, niet alleen voor Johannes toen, maar ook voor jou en mij nu.

De Heer Jezus zal verschijnen “met de wolken” (Dn 7:13) en ook “op de wolken” (Mt 24:30), die als het ware Zijn troon vormen. Het gaat hier niet over Zijn komst voor de gemeente, die je de eerste fase van Zijn tweede komst kunt noemen. Die komst vindt plaats “in wolken” en zal niet voor iedereen zichtbaar zijn (1Th 4:17; vgl. Hd 1:9; Lk 21:27). Dat is bij de tweede fase van Zijn tweede komst juist wel het geval. Iedereen zal oog in oog komen te staan met Hem, geen mens uitgezonderd.

Van al die mensen noemt Johannes een bepaalde categorie speciaal en wel “zij die Hem doorstoken hebben”. Dit slaat allereerst op de Joden (Zc 12:10), maar het slaat vervolgens ook op de heidenen, want een Romeinse soldaat heeft Hem doorstoken (Jh 19:34). Zij, die deze daad van verachting hebben begaan, zullen Hem vol ontzetting aanschouwen. Het zal een enorme weeklacht bij de Joden veroorzaken (Zc 12:10-14), die de inleiding op hun bekering zal zijn. Zo zal het gaan, “ja, amen”. ‘Ja’ is de Griekse bekrachtiging en ‘amen’ de Hebreeuwse, waarmee voor heidenen en Joden wordt aangegeven dat Gods Woord vastligt.

Op 1:8. Vervolgens doet Hij, Die komt, van Zich horen. Hij zegt Wie Hij is: “Ik ben de Alfa en de Oméga.” De alfa en de oméga zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Deze letters sluiten alle andere letters in. Je ziet in deze naam dan ook dat Hij ‘het Woord van God’ is. Wat Hij als de Alfa is begonnen, voltooit Hij als de Oméga. Hij Die komt en hier aan het woord is, is de Heer Jezus. Hij is ‘de Eerste en de Laatste’ (Op 1:17; Op 2:8; Op 22:13). Dat zegt ook Jahweh – in het Oude Testament vertaald met HEERE – van Zichzelf (Js 41:4; Js 44:6; Js 48:12), waarmee maar weer eens bewezen is dat de Heer Jezus Jahweh is.

Hij Die aan het woord is, is Jahweh Elohim ofwel “[de] Heer, God”, dat is de Heer Jezus. Hij is “Hij Die is”, de eeuwig Zijnde. Hij “was” er altijd en zal er altijd zijn. Hij is ook Degene “Die komt”. Hij is de Almachtige Die al Zijn beloften en plannen zal realiseren. Hij, Die doorstoken is toen Hij als het zwakke van God aan het kruis hing, is Jahweh Zelf, “de Almachtige”, Die alle macht in het universum heeft en op het punt staat die macht te openbaren. Dit is een troost voor Zijn volk omdat Hij hen met Zijn almacht draagt en ondersteunt. Tegelijk is het een bedreiging voor Zijn vijanden omdat Hij hen zal oordelen en ieder zal vergelden naar zijn werken.

Op 1:9. Niemand anders dan Johannes richt het woord tot zijn lezers. Hij stelt zich niet voor als apostel, maar als “broeder” onder de broeders. In zijn evangelie noemt hij zich “discipel” (Jh 21:24), en in zijn brieven “oudste” (2Jh 1:1; 3Jh 1:1). Ook noemt hij zich “mededeelgenoot in de verdrukking”, waaruit blijkt dat hij in hetzelfde lot deelt als zijn medegelovigen die ook te lijden hebben van de keizer van Rome. Verdrukking hoort bij het geloof. Het is de weg waarlangs je het koninkrijk van God binnen moet gaan (Hd 14:22).

De tijd om te regeren is nog niet aangebroken. Je moet nog volhouden, dwars door allerlei verdrukkingen en beproevingen heen, totdat het moment om te regeren aanbreekt. Als de Heer Jezus terugkomt, zal het zover zijn. Je mag er daarbij aan denken dat de Heer Jezus ook nog steeds wacht op de vestiging van het koninkrijk.

Johannes spreekt hier over “Jezus”, dat is de Naam van Zijn vernedering en herinnert aan Zijn verblijf op aarde. Toen Hij op aarde was, heeft Hij ook die volharding laten zien. Als Pilatus Hem vraagt of Hij de Koning der Joden is, getuigt Hij dat Hij dat is, maar voegt eraan toe: “Nu is Mijn koninkrijk niet van hier” (Jh 18:36). Let op het woord “nu”. Het laat zien dat Hij tijdens Zijn eerste aanwezigheid op aarde Zijn koninkrijk niet heeft gevestigd. Die vestiging is ook nu nog toekomst.

Johannes heeft vanuit Gods Woord van dat koninkrijk getuigd. Dat was niet naar de zin van de Romeinse heerser die daarin een bedreiging van zijn eigen koninkrijk en positie zag (vgl. Hd 17:7). Daarom had hij hem verbannen naar “het eiland dat Patmos heet”. Johannes heeft niet gesproken wat de mensen graag hoorden, anders zat hij nu niet gevangen. Hij was ‘ongeletterd’ (Hd 4:13), maar hij sprak het Woord van God met kracht en gezag. In zijn prediking heeft hij getuigd van Jezus, Die het centrum is van al Gods gedachten en plannen.

Op 1:10. Daar zit Johannes, eenzaam en alleen op een eiland. Hij zit daar niet vrijwillig, om er eens uit te zijn, maar als gevangene. Hij is ernaartoe verbannen, zonder uitzicht op vrijlating. Het lijkt er niet op dat hij kan rekenen op af en toe eens een bezoekje. Maar dat betekent niet dat de Heer niet bij hem is en dat de Geest hem niet kan gebruiken. Op de dag van de Heer, letterlijk ‘de aan de Heer toebehorende dag’, de zondag (vgl. 1Ko 11:20), raakt hij door de kracht van de Heilige Geest in geestvervoering (vgl. Hd 10:10; Hd 22:17). De dag van de Heer is de eerste dag van de week, de dag van Zijn opstanding (Jh 20:1; 19; Hd 20:7; 1Ko 16:2). Op deze dag, die mogelijk zo wordt genoemd om nadruk te leggen op de opstanding van de Heer Jezus, ontvangt Johannes alle mededelingen en visioenen die in dit boek staan.

Voordat Johannes iets ziet, hoort hij iets achter zich. Het is alsof hij met zijn rug naar de gemeenten staat, terwijl hij naar het koninkrijk staat te kijken in de verwachting dat het komt. Maar de Heer is nog niet klaar met Zijn gemeente op aarde. Daar moet Hij Zich eerst nog mee bezighouden. Hij roept Johannes op om iets te zien. Daarvoor moet hij zich omkeren, zo staat in Op 1:12. Johannes moet zich gaan bezighouden met wat de Heer bezighoudt.

Wat hij hoort, is “een luide stem als van een bazuin”. Het is niet de stem van de goede Herder, Die Zijn schapen bij name roept. Die stem heeft hij gehoord, toen hij met de Heer Jezus door Israël trok (Jh 10:11; 14). Maar nu hoort hij de stem van een vervaarlijk Rechter, van Iemand Die het oordeel uitspreekt en uitvoert.

Op 1:11. De stem van de Rechter gebiedt Johannes om alles wat hij ziet op te schrijven in een boek. Dat houdt in dat hij scherp moet waarnemen en in zich moet opnemen. Al zijn waarnemingen moet hij vervolgens schriftelijk vastleggen, zodat ze bewaard blijven voor latere generaties. Het boek is echter niet alleen van betekenis voor latere generaties, maar ook voor de zeven bij name genoemde gemeenten in Klein-Azië, in het westelijke deel van het huidige Turkije.

Er waren wel meer gemeenten in Klein-Azië. Maar de Geest van God heeft deze zeven uitgekozen omdat die juist een weerspiegeling zijn van de gemeente in haar geheel door de eeuwen heen. Er staat daarom ook “de” zeven gemeenten. Het zijn die zeven bepaalde gemeenten waaraan dit boek moet worden gestuurd. Dat het er zeven zijn, laat zien dat het gaat om iets wat volledig is. Het gaat om een volledige geschiedenis van de gemeente op aarde.

Ook de volgorde is niet willekeurig, maar van bepaald belang. Dat zul je wel zien als we in de volgende twee hoofdstukken deze zeven gemeenten nader bekijken. Tegelijk wordt elke gemeente ook apart genoemd, wat je kunt opmaken uit het woord “naar” dat voor de naam van elke gemeente staat.

Op 1:12. Als Johannes de stem heeft gehoord en wat deze heeft gezegd, keert hij zich om. Hij wil de stem zien die met hem spreekt. Een stem kun je niet zien, maar de stem is van een persoon die je wel kunt zien. Die Persoon is de Heer Jezus. Hij is het Woord. Als Johannes zich heeft omgedraaid, ziet hij eerst “zeven gouden kandelaars” en dan pas de Zoon des mensen. Is het ook niet vandaag zo, dat men eerst de gelovigen ziet en dan pas, als het ware door hen heen, de Heer Jezus?

Johannes ziet dat de kandelaars van goud zijn. Goud stelt de heerlijkheid van God voor (Op 21:10-11; 18b). Een kandelaar is bedoeld om licht te verspreiden. Dat de gemeenten worden vergeleken met gouden kandelaars, wil dan ook zeggen dat het de bedoeling van plaatselijke gemeenten is dat ze Goddelijk licht verspreiden.

Elke plaatselijke gemeente behoort in haar omgeving te laten zien Wie God is. Dat kan ze alleen doen door rekening te houden met Zijn Woord. Door naar de waarheid van God te luisteren en daaraan te gehoorzamen, wordt er licht in de duisternis verspreid. De duisternis heerst overal in de wereld en bedekt steeds meer plaatsen in de christenheid. Je zult zien hoe het komt dat het licht van de kandelaar ook steeds zwakker gaat branden en er zelfs een situatie kan ontstaan dat de kandelaar wordt weggenomen.

Lees nog eens Openbaring 1:7-12.

Verwerking: Waarom was Johannes op Patmos?

Verzen 13-20

Te midden van de kandelaars


Op 1:13. Nadat Johannes de gouden kandelaars heeft gezien, ziet hij dat Iemand in het midden ervan staat. Johannes herkent in Hem de “Zoon des mensen”, dat is de Heer Jezus (vgl. Dn 7:9-13). Hij staat hier – in beeld – te midden van de gemeenten om ze te oordelen. Dat blijkt uit de kenmerken die vervolgens door Johannes worden waargenomen. Je vindt die kenmerken ook in Daniël 7, maar daar als kenmerken van de Oude van dagen, dat is God Zelf. Dat bewijst eens te meer dat de Heer Jezus God is. De vermoeide Man bij de bron bij Sichar (Jh 4:6) en de Schepper Die ”niet moe en niet afgemat” wordt (Js 40:28), is dezelfde Persoon.

Het eerste kenmerk van de Zoon des mensen is dat Hij is “bekleed met een gewaad tot de voeten”. Hij is hier niet de Dienaar Die Zijn kleed aflegt om Zijn discipelen te dienen als een nederige slaaf (Jh 13:4). Het is het kleed van de Rechter. De Heer Jezus oordeelt de gemeente in verbinding met haar verantwoordelijkheid die ze als getuigenis op aarde heeft (vgl. 1Pt 4:17).

Het tweede kenmerk is dat Hij “aan de borst” is “omgord met een gouden gordel”. Zijn “borst” spreekt van liefde. ‘Goud’ spreekt van Goddelijke heerlijkheid. De “gordel” spreekt van dienen. Hieruit kun je opmaken dat Hij ook als Rechter in liefde dient.

Op 1:14. Zijn dienst als Rechter verricht Hij eerbiedwaardig en met wijsheid en in overeenstemming met de reinheid van de hemel. Daarop wijst het volgende kenmerk, “Zijn hoofd en haar als witte wol” (Sp 16:31; Sp 20:29).

Het daaropvolgende kenmerk, “Zijn ogen als een vuurvlam”, geeft aan dat Hij alles doorziet en beproeft wat niet in overeenstemming is met Zijn heiligheid. Niets kan voor deze vuurvlam verborgen blijven. Zo toetst Hij de hele christenheid, waarvan de zeven gemeenten een beeld zijn.

Op 1:15. Dat “Zijn voeten aan blinkend koper gelijk” zijn, betekent dat de norm van Zijn beoordeling Zijn eigen wandel is. Wat Hij van de geestelijke toestand van de gemeente mag verwachten, is dat zij beantwoordt aan wat Hij op aarde in Zijn wandel aan toewijding tegenover God heeft laten zien. “Koper” is een beeld van een gerechtigheid die het vuur van Gods oordeel kan verdragen (Nm 16:37-39) omdat er niets is wat het vuur moet verteren. Alles is in overeenstemming met God.

Terwijl Hij Zich zo vertoont, klinkt “Zijn stem als een gedruis van vele wateren” (Ez 43:2; Ps 93:4). Daarin komt de kracht van Zijn woorden tot uitdrukking waarmee Hij het vonnis zal uitspreken. De kracht van Zijn stem zal elk weerwoord in de kiem smoren. Het zal in niemand opkomen Zijn vonnis te betwisten.

Op 1:16. Verder heeft Hij “in Zijn rechterhand zeven sterren”. Wat de zeven sterren betekenen, staat in Op 1:20. Het zijn zeven engelen, dat wil zeggen de verantwoordelijken in elk van de zeven gemeenten. De Heer Jezus heeft ze in Zijn rechterhand, dat is de hand van Zijn kracht. Dat geeft aan dat Hij gezag over hen heeft.

Het “scherp, tweesnijdend zwaard” dat “uit Zijn mond kwam” (Js 11:4; Op 2:12; 16; Op 19:15; 21), is een beeld van het Woord van God (Hb 4:12; Ef 6:17). Christus oordeelt de gemeenten op grond van dit Woord, dat zij gekend, maar in zoveel opzichten veronachtzaamd hebben. Het Goddelijke, geopenbaarde Woord is de norm waarnaar iedereen zal worden geoordeeld (Jh 12:48). Het zal door iedereen erkend moeten worden.

De beschrijving van Zijn Persoon sluit af met een beschrijving van “Zijn gezicht”, dat is “zoals de zon schijnt in haar kracht” (Mt 17:2; Hd 26:13; Ml 4:2). De zon plaatst alles in het licht, niets blijft verborgen. Zijn gezicht is hetzelfde gezicht als dat wat de mensen hebben bespuugd (Mt 26:67).

Op 1:17. Als Johannes Hem in Zijn volle majesteit heeft gezien, valt hij “als dood aan Zijn voeten”. De aanblik is zo schrikwekkend, dat hij het bijna besterft. Toen de Heer op aarde was, kende Johannes de vertrouwelijke omgang met Hem en lag hij aan in Zijn schoot (Jh 13:23-25). Nu ziet hij de Heer zoals hij Hem nooit eerder heeft gezien.

Dan legt de Heer “Zijn rechterhand” op hem. Die uitdrukking betekent niet alleen dat de Heer hem aanraakt en Hem daardoor vertroost en bemoedigt. De druk van de hand bevat levengevende kracht. Het betekent voor Johannes de herinnering dat deze Rechter zijn Verlosser is. Het houdt voor jou de bemoediging in dat je van Hem, Die de christenheid zal oordelen, niets te vrezen hebt als je Hem kent en liefhebt.

Dat wordt door de Heer ook gezegd. De woorden “vrees niet” uit Zijn mond zijn in alle tijden voor de gelovigen een grote vertroosting en bemoediging geweest. Hij wijst op Zichzelf als “de Eerste en de Laatste”. Als “de Eerste” is Hij vóór alles en boven alles en de oorsprong van alle dingen, alles komt uit Hem voort. Als “de Laatste” zal Hij het laatste woord hebben. Waarvoor zou je dan nog vrezen? Hij is de rots van kracht voor vermoeide voeten en voor de zwaarste lasten van het leven.

Op 1:18. Hij is ook “de Levende”. Dit is het grote onderscheid tussen de ware God en alle valse goden. Hij heeft leven in Zichzelf. Hij kan het ook aan anderen schenken (Jh 5:21; 24-26). Om dat te kunnen is Hij in de dood geweest. Daarom hoeft Johannes niet als een dode te worden. De dood heeft Hem niet kunnen vasthouden, want in Zijn dood heeft Hij alles weggedaan waardoor de dood zijn macht uitoefent.

De dood heeft zijn kracht en recht verloren en zal nooit meer enige vat op Hem kunnen hebben. Hij is “levend tot in alle eeuwigheid”. De overwinning is totaal en eeuwig. Hij heeft door Zijn overwinning ook het volle gezag over “de dood en de hades”, wat in het bezit van “de sleutels” tot uitdrukking komt. De Heer Jezus kan naar eigen goeddunken beschikken over de dood en de hades (Hb 2:14; Op 20:14).

Hij is niet in het graf gelaten en Zijn lichaam heeft geen ontbinding gezien (Hd 2:27-28). De heerlijkheid van de Vader heeft Hem uit het graf opgewekt (Rm 6:4) omdat de Vader door Christus en Zijn werk is verheerlijkt en er aan al Gods heilige eisen is voldaan. Op grond daarvan hebben de dood en de hades ook geen gezag meer over ieder die gelooft (Mt 16:18).

Op 1:19. Na de bemoedigende woorden van de Heer krijgt Johannes de opdracht om het een en ander op te schrijven. Het is een opdracht in drie delen. In deze drie delen heb je tegelijk de grondverdeling van het boek. Hij moet schrijven wat hij heeft gezien en wat is en wat hierna zal gebeuren.

1. “Wat u hebt gezien”, heb je in de voorgaande verzen gelezen: de Heer Jezus als Rechter te midden van de zeven kandelaars.
2. “Wat is”, slaat op Openbaring 2-3. Daarin wordt de situatie beschreven van de zeven gemeenten in Klein-Azië die in Op 1:11 zijn genoemd. Dat is voor Johannes tegenwoordige tijd. In ruimere zin is het heel de tijdsperiode van de gemeente op aarde, die is begonnen op de Pinksterdag in Handelingen 2 en die zal eindigen bij de opname van de gelovigen.
3. “Wat hierna zal gebeuren”, begint met Openbaring 4 (Op 4:1) en eindigt met het laatste vers van het boek. Dit derde deel ligt geheel in de toekomst. Het zijn de dingen die gebeuren moeten na de dingen die wij in de huidige bedeling nog steeds beleven.

Op 1:20. Voordat de Heer Jezus de zeven gemeenten aanspreekt, geeft Hij eerst nog een verklaring van “de zeven sterren” en van “de zeven gouden kandelaars”. Dit is nodig, want het betreft een “verborgenheid”. Een ‘verborgenheid’ is iets wat geheim en verborgen is, totdat het wordt geopenbaard. De verborgenheid wordt nu door de Heer Jezus bekendgemaakt.

De sterren zijn hier niet in Zijn rechterhand, zoals in Op 1:16, maar “op” Zijn rechterhand. Dat wijst erop dat Hij ze met Zijn kracht ondersteunt en ze als het ware in hun openbare relatie met Hem toont. Sterren schijnen in de nacht. Ze zijn een symbool voor de engelen van de zeven gemeenten. Het woord ‘engel’ betekent letterlijk ‘boodschapper’ of ‘vertegenwoordiger’. Het kan in ruimere zin ook voor mensen worden gebruikt. De engelen zijn hier niet cherubs of andere geestelijke wezens, maar mensen die vertegenwoordigers van de gemeenten zijn.

Evenals sterren zijn ook kandelaars bedoeld om licht te verspreiden in de duisternis. De kandelaars zijn een symbool voor het geheel van elke plaatselijke gemeente, terwijl sterren meer een symbool zijn voor individuele personen die deze gemeenten vormen. Je ziet hier dan ook dat zowel de enkeling als het geheel verantwoordelijk wordt gesteld om licht te verspreiden. In de volgende twee hoofdstukken zul je zien hoe de Heer Jezus de manier waarop aan deze verantwoordelijkheid is voldaan, beoordeelt.

Lees nog eens Openbaring 1:13-20.

Verwerking: Welke indruk maakt de beschrijving van de Heer Jezus op jou?

Verzen 13-20

Te midden van de kandelaars


Op 1:13. Nadat Johannes de gouden kandelaars heeft gezien, ziet hij dat Iemand in het midden ervan staat. Johannes herkent in Hem de “Zoon des mensen”, dat is de Heer Jezus (vgl. Dn 7:9-13). Hij staat hier – in beeld – te midden van de gemeenten om ze te oordelen. Dat blijkt uit de kenmerken die vervolgens door Johannes worden waargenomen. Je vindt die kenmerken ook in Daniël 7, maar daar als kenmerken van de Oude van dagen, dat is God Zelf. Dat bewijst eens te meer dat de Heer Jezus God is. De vermoeide Man bij de bron bij Sichar (Jh 4:6) en de Schepper Die ”niet moe en niet afgemat” wordt (Js 40:28), is dezelfde Persoon.

Het eerste kenmerk van de Zoon des mensen is dat Hij is “bekleed met een gewaad tot de voeten”. Hij is hier niet de Dienaar Die Zijn kleed aflegt om Zijn discipelen te dienen als een nederige slaaf (Jh 13:4). Het is het kleed van de Rechter. De Heer Jezus oordeelt de gemeente in verbinding met haar verantwoordelijkheid die ze als getuigenis op aarde heeft (vgl. 1Pt 4:17).

Het tweede kenmerk is dat Hij “aan de borst” is “omgord met een gouden gordel”. Zijn “borst” spreekt van liefde. ‘Goud’ spreekt van Goddelijke heerlijkheid. De “gordel” spreekt van dienen. Hieruit kun je opmaken dat Hij ook als Rechter in liefde dient.

Op 1:14. Zijn dienst als Rechter verricht Hij eerbiedwaardig en met wijsheid en in overeenstemming met de reinheid van de hemel. Daarop wijst het volgende kenmerk, “Zijn hoofd en haar als witte wol” (Sp 16:31; Sp 20:29).

Het daaropvolgende kenmerk, “Zijn ogen als een vuurvlam”, geeft aan dat Hij alles doorziet en beproeft wat niet in overeenstemming is met Zijn heiligheid. Niets kan voor deze vuurvlam verborgen blijven. Zo toetst Hij de hele christenheid, waarvan de zeven gemeenten een beeld zijn.

Op 1:15. Dat “Zijn voeten aan blinkend koper gelijk” zijn, betekent dat de norm van Zijn beoordeling Zijn eigen wandel is. Wat Hij van de geestelijke toestand van de gemeente mag verwachten, is dat zij beantwoordt aan wat Hij op aarde in Zijn wandel aan toewijding tegenover God heeft laten zien. “Koper” is een beeld van een gerechtigheid die het vuur van Gods oordeel kan verdragen (Nm 16:37-39) omdat er niets is wat het vuur moet verteren. Alles is in overeenstemming met God.

Terwijl Hij Zich zo vertoont, klinkt “Zijn stem als een gedruis van vele wateren” (Ez 43:2; Ps 93:4). Daarin komt de kracht van Zijn woorden tot uitdrukking waarmee Hij het vonnis zal uitspreken. De kracht van Zijn stem zal elk weerwoord in de kiem smoren. Het zal in niemand opkomen Zijn vonnis te betwisten.

Op 1:16. Verder heeft Hij “in Zijn rechterhand zeven sterren”. Wat de zeven sterren betekenen, staat in Op 1:20. Het zijn zeven engelen, dat wil zeggen de verantwoordelijken in elk van de zeven gemeenten. De Heer Jezus heeft ze in Zijn rechterhand, dat is de hand van Zijn kracht. Dat geeft aan dat Hij gezag over hen heeft.

Het “scherp, tweesnijdend zwaard” dat “uit Zijn mond kwam” (Js 11:4; Op 2:12; 16; Op 19:15; 21), is een beeld van het Woord van God (Hb 4:12; Ef 6:17). Christus oordeelt de gemeenten op grond van dit Woord, dat zij gekend, maar in zoveel opzichten veronachtzaamd hebben. Het Goddelijke, geopenbaarde Woord is de norm waarnaar iedereen zal worden geoordeeld (Jh 12:48). Het zal door iedereen erkend moeten worden.

De beschrijving van Zijn Persoon sluit af met een beschrijving van “Zijn gezicht”, dat is “zoals de zon schijnt in haar kracht” (Mt 17:2; Hd 26:13; Ml 4:2). De zon plaatst alles in het licht, niets blijft verborgen. Zijn gezicht is hetzelfde gezicht als dat wat de mensen hebben bespuugd (Mt 26:67).

Op 1:17. Als Johannes Hem in Zijn volle majesteit heeft gezien, valt hij “als dood aan Zijn voeten”. De aanblik is zo schrikwekkend, dat hij het bijna besterft. Toen de Heer op aarde was, kende Johannes de vertrouwelijke omgang met Hem en lag hij aan in Zijn schoot (Jh 13:23-25). Nu ziet hij de Heer zoals hij Hem nooit eerder heeft gezien.

Dan legt de Heer “Zijn rechterhand” op hem. Die uitdrukking betekent niet alleen dat de Heer hem aanraakt en Hem daardoor vertroost en bemoedigt. De druk van de hand bevat levengevende kracht. Het betekent voor Johannes de herinnering dat deze Rechter zijn Verlosser is. Het houdt voor jou de bemoediging in dat je van Hem, Die de christenheid zal oordelen, niets te vrezen hebt als je Hem kent en liefhebt.

Dat wordt door de Heer ook gezegd. De woorden “vrees niet” uit Zijn mond zijn in alle tijden voor de gelovigen een grote vertroosting en bemoediging geweest. Hij wijst op Zichzelf als “de Eerste en de Laatste”. Als “de Eerste” is Hij vóór alles en boven alles en de oorsprong van alle dingen, alles komt uit Hem voort. Als “de Laatste” zal Hij het laatste woord hebben. Waarvoor zou je dan nog vrezen? Hij is de rots van kracht voor vermoeide voeten en voor de zwaarste lasten van het leven.

Op 1:18. Hij is ook “de Levende”. Dit is het grote onderscheid tussen de ware God en alle valse goden. Hij heeft leven in Zichzelf. Hij kan het ook aan anderen schenken (Jh 5:21; 24-26). Om dat te kunnen is Hij in de dood geweest. Daarom hoeft Johannes niet als een dode te worden. De dood heeft Hem niet kunnen vasthouden, want in Zijn dood heeft Hij alles weggedaan waardoor de dood zijn macht uitoefent.

De dood heeft zijn kracht en recht verloren en zal nooit meer enige vat op Hem kunnen hebben. Hij is “levend tot in alle eeuwigheid”. De overwinning is totaal en eeuwig. Hij heeft door Zijn overwinning ook het volle gezag over “de dood en de hades”, wat in het bezit van “de sleutels” tot uitdrukking komt. De Heer Jezus kan naar eigen goeddunken beschikken over de dood en de hades (Hb 2:14; Op 20:14).

Hij is niet in het graf gelaten en Zijn lichaam heeft geen ontbinding gezien (Hd 2:27-28). De heerlijkheid van de Vader heeft Hem uit het graf opgewekt (Rm 6:4) omdat de Vader door Christus en Zijn werk is verheerlijkt en er aan al Gods heilige eisen is voldaan. Op grond daarvan hebben de dood en de hades ook geen gezag meer over ieder die gelooft (Mt 16:18).

Op 1:19. Na de bemoedigende woorden van de Heer krijgt Johannes de opdracht om het een en ander op te schrijven. Het is een opdracht in drie delen. In deze drie delen heb je tegelijk de grondverdeling van het boek. Hij moet schrijven wat hij heeft gezien en wat is en wat hierna zal gebeuren.

1. “Wat u hebt gezien”, heb je in de voorgaande verzen gelezen: de Heer Jezus als Rechter te midden van de zeven kandelaars.
2. “Wat is”, slaat op Openbaring 2-3. Daarin wordt de situatie beschreven van de zeven gemeenten in Klein-Azië die in Op 1:11 zijn genoemd. Dat is voor Johannes tegenwoordige tijd. In ruimere zin is het heel de tijdsperiode van de gemeente op aarde, die is begonnen op de Pinksterdag in Handelingen 2 en die zal eindigen bij de opname van de gelovigen.
3. “Wat hierna zal gebeuren”, begint met Openbaring 4 (Op 4:1) en eindigt met het laatste vers van het boek. Dit derde deel ligt geheel in de toekomst. Het zijn de dingen die gebeuren moeten na de dingen die wij in de huidige bedeling nog steeds beleven.

Op 1:20. Voordat de Heer Jezus de zeven gemeenten aanspreekt, geeft Hij eerst nog een verklaring van “de zeven sterren” en van “de zeven gouden kandelaars”. Dit is nodig, want het betreft een “verborgenheid”. Een ‘verborgenheid’ is iets wat geheim en verborgen is, totdat het wordt geopenbaard. De verborgenheid wordt nu door de Heer Jezus bekendgemaakt.

De sterren zijn hier niet in Zijn rechterhand, zoals in Op 1:16, maar “op” Zijn rechterhand. Dat wijst erop dat Hij ze met Zijn kracht ondersteunt en ze als het ware in hun openbare relatie met Hem toont. Sterren schijnen in de nacht. Ze zijn een symbool voor de engelen van de zeven gemeenten. Het woord ‘engel’ betekent letterlijk ‘boodschapper’ of ‘vertegenwoordiger’. Het kan in ruimere zin ook voor mensen worden gebruikt. De engelen zijn hier niet cherubs of andere geestelijke wezens, maar mensen die vertegenwoordigers van de gemeenten zijn.

Evenals sterren zijn ook kandelaars bedoeld om licht te verspreiden in de duisternis. De kandelaars zijn een symbool voor het geheel van elke plaatselijke gemeente, terwijl sterren meer een symbool zijn voor individuele personen die deze gemeenten vormen. Je ziet hier dan ook dat zowel de enkeling als het geheel verantwoordelijk wordt gesteld om licht te verspreiden. In de volgende twee hoofdstukken zul je zien hoe de Heer Jezus de manier waarop aan deze verantwoordelijkheid is voldaan, beoordeelt.

Lees nog eens Openbaring 1:13-20.

Verwerking: Welke indruk maakt de beschrijving van de Heer Jezus op jou?

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Revelation 1". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/revelation-1.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile