Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 55". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-55.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 55". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 55Isaiah 55:1.
OVER DE WARE BOETE EN GODS WOORD.
VII. Isaiah 55:1-Isaiah 55:13. Op de blijde boodschap in de vorige volgt nu in deze zevende rede van het tweede derde-deel ene uitnodiging, zonder twijfel tot Israël gericht, gelijk dit reeds blijkt uit de verwantschap met de daarop betrekking hebbende afdeling der zevende rede van het eerste derde deel (Isaiah 46:3-Isaiah 46:13). Deze uitnodiging komt uit den mond des Heren zelven, en loopt eigenlijk op het Nieuw-Testamentische thema uit: "Ziet, Mij maaltijd heb Ik bereid, Mijne ossen en Mijn gemest vee zijn geslacht, alle dingen zijn gereed, komt tot de bruiloft!" Hoe meer nu openbaar wordt, dat van de genodigde gasten niets meer wordt verlangd, dan dat zij komen om het goede te eten, en in het Nieuwe Verbond met God te treden, en tot de vervulling van hun roeping voor de wereld geleid te worden (Isaiah 55:1-Isaiah 55:5), des te meer hebben zij ook aanleiding om naar het hun voorgestelde heil te grijpen, alle zelf uitgedachte wegen op te geven en hun hoop geheel te stellen op de genade, die hun wordt aangeboden; die uitnodiging tot den maaltijd verkrijgt dan ook spoedig den vorm van een dringen tot geloof (Isaiah 55:7-Isaiah 55:13 ).
Mijn nabijheid, die alle behoeften der ziel waarlijk bevredigt, is nu bereid (Matthew 22:1). door het lijden en de verheerlijking, van Mijnen Knecht (Isaiah 52:13) heb Ik een heil bewerkt, dat Jeruzalems nieuwen opbouw en eeuwige verheerlijking ten doel heeft (Isaiah 54:1). Komt dan, o alle gij dorstigen, allen die in uwen tegenwoordigen toestand van ellende een verfrissenden teug nodig hebt! komt tot de wateren, die Ik u in Mijne heilfontein (Isaiah 11:3) aanbied (John 7:37; John 4:10, John 4:13 v.); en gij, die geen geld hebt, om uw brood te kopen tot stillen van den honger, die u kwelt (Matthew 5:6), komt, koopt van Mij, en eet het brood, dat Ik u aanbied (John 6:35): Ja komt zonder bedenkingen over uwe armoede, daar gij toch het had om te betalen, koopt zonder geld, en zonder prijs; zelfs zal Ik u om niet nog meer geven dan wat gij voor uwe nooddruft behoeft (Romans 11:6. Revelation 21:6; Revelation 22:17), namelijk wijn en melk (Isaiah 27:1 zodat gij niet alleen verfrist en verzadigd, maar ook geheiligd en verheerlijkt wordt (Psalms 104:15. Song of Solomon 5:12).
1) Hij nodigt, om de voorwaarden der verlossing aan te nemen, zijn volk, niet door de krachten van hun eigen wil, maar door de krachten der genade, werkende door de bekering n het willen n het werken. Hij nodigt de dorstenden naar genade, hoedanige wij van nature niet zijn, maar door de levendmakende en weder barende genade.
Christus prijst in de Bergrede niet dezulken zalig, die iets hebben, maar die niets hebben en alles behoeven. Wij moeten tot God komen met iets, dat niets is, of dat een gebrek is: met honger, dorst, vermoeidheid, bezwaardheid, onrust. Wij moeten met ene behoefte komen, niet om haar te houden, maar om er van af te komen; wij moeten komen met onze zonden, niet om er in te blijven, maar om ze kwijt te worden. Nochtans is het op aarde niet zodanig gesteld, dat men eenmaal gekomen zijnde, niet terug behoeft te komen; neen, men moet altijd wederkomen, want wie heden verzadigd is, heeft morgen weer honger en dorst, en wie heden de zonden vergeven zijn, die heeft morgen weer nodig om vergeving te bidden. Doch zalig de mens, die door het geloof reeds hier als kind woont in het huis van God, waar aan niets gebrek is, en waar elke zich vernieuwende behoefte terstond volle verzadiging kan vinden. Komt tot de wateren. Is het niet de stem van Christus: komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, Ik zal u rust geven? Wij hebben, gelijk zo dikwijls, ook hier het nieuwe Testament in Oud-testamentische woorden. Daarom verwonder ik mij altijd weer over de heerlijkheid van het Woord van God. Het is in zijn geheel de aanwijzing van den weg der behoudenis, en neemt gij er een klein stukje uit, zo als de tekst, dien wij nu bespreken, dan hebt gij er andermaal de gehele leer der zaligheid in. Geheel de Schrift leeft, en in ieder afzonderlijk deel is het leven des geheels. Komt tot de wateren, zegt het Oude Testament! Komt tot Mij, zegt Christus. Wie in hij gelooft, stromen des levenden waters zullen uit zijn binnenste vloeien. Komt tot de wateren! Zo spreekt Christus reeds in de profetieën, voordat Hij geboren was; doch eerst na Zijne komst in het vlees spreekt Hij persoonlijk op ene wijze, die geen der profeten eigen was, en die ook niemand Hem mag nadoen. komt tot Mij. Tot Mij. Dit kan geen geschapen wezen, hoe hoog geplaatst ook, zeggen. Het is een woord, dat Gode alleen toekomt. Christus is waarachtig mens, maar als zodanig spreekt Hij soms woorden, die niemand recht heeft te zeggen dan God; moet Hij dan niet zo waarachtig God zijn als Hij mens is? Welk een ijdel werk doet toch het ongeloof met hier te willen schikken en plooien. Kopen. Treffend woord, en dat jegens iemand die geen geld heeft! Nochtans de profeet blijft bij zijn eis: de zaak moet gekocht worden; men moet er iets voor over hebben, het moet ons wat waard zijn. En waarin moet nu het koopgeld bestaan? In niets te hebben. Het in hiermede als met alle goed, dat men in een winkel ziet ten toon gespreid, en dat men gaarne heeft en nodig heeft. Het is ons geld waard; met de begeerte om het te hebben gaat men in den winkel, men beziet het en vraagt naar den prijs. Dit alles wordt vereist ten blijke, dat men ten opzichte van dat goed niet onverschillig is, maar dat men er op gezet is het te hebben. En als men nu al die moeite gedaan heeft, dan zegt de Eigenaar der goederen op Goddelijk gebied: juist dat goed niet te koop, doch ik weet dat gij het gaarne hebt en zonder dat ongelukkig zoudt zijn, daarom, daar hebt gij het: ik geef het u, zonder geld en zonder prijs. Ja, deze zijn de kooppenningen voor het goed van God, en het verhoogt de waarde van dat goed, want welk ene genade zou het zijn, die voor goud of zilver of enige andere aardse, menselijke zaak zou kunnen gekocht worden? Zou het ene Goddelijke genade zijn? Neen, ene pauselijke genade. Ja, de pauselijke vergeving der zonden kunt gij kopen; doch wat is zij waard? Niets; men is er altijd mede bekocht, hoe weinig men er ook voor geeft, Maar de Goddelijke vergeving der zonden, die van waarde, van oneindige waarde is, kunt gij niet kopen, want gij kunt haar niet betalen; doch gij behoeft haar ook niet te betalen; zij wil om niet genomen zijn, of zij is niet te verkrijgen. Wijn en melk. Uitnemende zaken, overal waar men komt. Het kind wordt gevoed met melk, ook de volwassene gebruikt haar nog dagelijks, en menige zwakke strekt zij tot verkwikking en kracht. En de wijn, waar verhoogt zij de feestvreugde niet? Hier wordt de melk des woords en de wijn des Geestes bedoeld. De melk voedt en versterkt, de wijn versterkt en verheugt. Zo doen ook Gods Woord en Geest. Het Woord Gods komt tot ons en de Heilige Geest voegt er zich bij, om ons uit het Woord Gods te onderwijzen, te versterken, te vertroosten, te verblijden.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 55Isaiah 55:1.
OVER DE WARE BOETE EN GODS WOORD.
VII. Isaiah 55:1-Isaiah 55:13. Op de blijde boodschap in de vorige volgt nu in deze zevende rede van het tweede derde-deel ene uitnodiging, zonder twijfel tot Israël gericht, gelijk dit reeds blijkt uit de verwantschap met de daarop betrekking hebbende afdeling der zevende rede van het eerste derde deel (Isaiah 46:3-Isaiah 46:13). Deze uitnodiging komt uit den mond des Heren zelven, en loopt eigenlijk op het Nieuw-Testamentische thema uit: "Ziet, Mij maaltijd heb Ik bereid, Mijne ossen en Mijn gemest vee zijn geslacht, alle dingen zijn gereed, komt tot de bruiloft!" Hoe meer nu openbaar wordt, dat van de genodigde gasten niets meer wordt verlangd, dan dat zij komen om het goede te eten, en in het Nieuwe Verbond met God te treden, en tot de vervulling van hun roeping voor de wereld geleid te worden (Isaiah 55:1-Isaiah 55:5), des te meer hebben zij ook aanleiding om naar het hun voorgestelde heil te grijpen, alle zelf uitgedachte wegen op te geven en hun hoop geheel te stellen op de genade, die hun wordt aangeboden; die uitnodiging tot den maaltijd verkrijgt dan ook spoedig den vorm van een dringen tot geloof (Isaiah 55:7-Isaiah 55:13 ).
Mijn nabijheid, die alle behoeften der ziel waarlijk bevredigt, is nu bereid (Matthew 22:1). door het lijden en de verheerlijking, van Mijnen Knecht (Isaiah 52:13) heb Ik een heil bewerkt, dat Jeruzalems nieuwen opbouw en eeuwige verheerlijking ten doel heeft (Isaiah 54:1). Komt dan, o alle gij dorstigen, allen die in uwen tegenwoordigen toestand van ellende een verfrissenden teug nodig hebt! komt tot de wateren, die Ik u in Mijne heilfontein (Isaiah 11:3) aanbied (John 7:37; John 4:10, John 4:13 v.); en gij, die geen geld hebt, om uw brood te kopen tot stillen van den honger, die u kwelt (Matthew 5:6), komt, koopt van Mij, en eet het brood, dat Ik u aanbied (John 6:35): Ja komt zonder bedenkingen over uwe armoede, daar gij toch het had om te betalen, koopt zonder geld, en zonder prijs; zelfs zal Ik u om niet nog meer geven dan wat gij voor uwe nooddruft behoeft (Romans 11:6. Revelation 21:6; Revelation 22:17), namelijk wijn en melk (Isaiah 27:1 zodat gij niet alleen verfrist en verzadigd, maar ook geheiligd en verheerlijkt wordt (Psalms 104:15. Song of Solomon 5:12).
1) Hij nodigt, om de voorwaarden der verlossing aan te nemen, zijn volk, niet door de krachten van hun eigen wil, maar door de krachten der genade, werkende door de bekering n het willen n het werken. Hij nodigt de dorstenden naar genade, hoedanige wij van nature niet zijn, maar door de levendmakende en weder barende genade.
Christus prijst in de Bergrede niet dezulken zalig, die iets hebben, maar die niets hebben en alles behoeven. Wij moeten tot God komen met iets, dat niets is, of dat een gebrek is: met honger, dorst, vermoeidheid, bezwaardheid, onrust. Wij moeten met ene behoefte komen, niet om haar te houden, maar om er van af te komen; wij moeten komen met onze zonden, niet om er in te blijven, maar om ze kwijt te worden. Nochtans is het op aarde niet zodanig gesteld, dat men eenmaal gekomen zijnde, niet terug behoeft te komen; neen, men moet altijd wederkomen, want wie heden verzadigd is, heeft morgen weer honger en dorst, en wie heden de zonden vergeven zijn, die heeft morgen weer nodig om vergeving te bidden. Doch zalig de mens, die door het geloof reeds hier als kind woont in het huis van God, waar aan niets gebrek is, en waar elke zich vernieuwende behoefte terstond volle verzadiging kan vinden. Komt tot de wateren. Is het niet de stem van Christus: komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, Ik zal u rust geven? Wij hebben, gelijk zo dikwijls, ook hier het nieuwe Testament in Oud-testamentische woorden. Daarom verwonder ik mij altijd weer over de heerlijkheid van het Woord van God. Het is in zijn geheel de aanwijzing van den weg der behoudenis, en neemt gij er een klein stukje uit, zo als de tekst, dien wij nu bespreken, dan hebt gij er andermaal de gehele leer der zaligheid in. Geheel de Schrift leeft, en in ieder afzonderlijk deel is het leven des geheels. Komt tot de wateren, zegt het Oude Testament! Komt tot Mij, zegt Christus. Wie in hij gelooft, stromen des levenden waters zullen uit zijn binnenste vloeien. Komt tot de wateren! Zo spreekt Christus reeds in de profetieën, voordat Hij geboren was; doch eerst na Zijne komst in het vlees spreekt Hij persoonlijk op ene wijze, die geen der profeten eigen was, en die ook niemand Hem mag nadoen. komt tot Mij. Tot Mij. Dit kan geen geschapen wezen, hoe hoog geplaatst ook, zeggen. Het is een woord, dat Gode alleen toekomt. Christus is waarachtig mens, maar als zodanig spreekt Hij soms woorden, die niemand recht heeft te zeggen dan God; moet Hij dan niet zo waarachtig God zijn als Hij mens is? Welk een ijdel werk doet toch het ongeloof met hier te willen schikken en plooien. Kopen. Treffend woord, en dat jegens iemand die geen geld heeft! Nochtans de profeet blijft bij zijn eis: de zaak moet gekocht worden; men moet er iets voor over hebben, het moet ons wat waard zijn. En waarin moet nu het koopgeld bestaan? In niets te hebben. Het in hiermede als met alle goed, dat men in een winkel ziet ten toon gespreid, en dat men gaarne heeft en nodig heeft. Het is ons geld waard; met de begeerte om het te hebben gaat men in den winkel, men beziet het en vraagt naar den prijs. Dit alles wordt vereist ten blijke, dat men ten opzichte van dat goed niet onverschillig is, maar dat men er op gezet is het te hebben. En als men nu al die moeite gedaan heeft, dan zegt de Eigenaar der goederen op Goddelijk gebied: juist dat goed niet te koop, doch ik weet dat gij het gaarne hebt en zonder dat ongelukkig zoudt zijn, daarom, daar hebt gij het: ik geef het u, zonder geld en zonder prijs. Ja, deze zijn de kooppenningen voor het goed van God, en het verhoogt de waarde van dat goed, want welk ene genade zou het zijn, die voor goud of zilver of enige andere aardse, menselijke zaak zou kunnen gekocht worden? Zou het ene Goddelijke genade zijn? Neen, ene pauselijke genade. Ja, de pauselijke vergeving der zonden kunt gij kopen; doch wat is zij waard? Niets; men is er altijd mede bekocht, hoe weinig men er ook voor geeft, Maar de Goddelijke vergeving der zonden, die van waarde, van oneindige waarde is, kunt gij niet kopen, want gij kunt haar niet betalen; doch gij behoeft haar ook niet te betalen; zij wil om niet genomen zijn, of zij is niet te verkrijgen. Wijn en melk. Uitnemende zaken, overal waar men komt. Het kind wordt gevoed met melk, ook de volwassene gebruikt haar nog dagelijks, en menige zwakke strekt zij tot verkwikking en kracht. En de wijn, waar verhoogt zij de feestvreugde niet? Hier wordt de melk des woords en de wijn des Geestes bedoeld. De melk voedt en versterkt, de wijn versterkt en verheugt. Zo doen ook Gods Woord en Geest. Het Woord Gods komt tot ons en de Heilige Geest voegt er zich bij, om ons uit het Woord Gods te onderwijzen, te versterken, te vertroosten, te verblijden.
Vers 2
2. Waarom weegt gijlieden, terwijl gij op verkeerde plaatsen de bevrediging zoekt van uwe behoeften, geld uit voor hetgeen geen brood is, maar slechts draf. dien de zwijnen eten (Luke 15:16), en uwen arbeid, uwe verdienste van zwaren, moeitevollen arbeid (Isaiah 45:14) voor hetgeen niet verzadigen kan? 1) In plaats van u verder door het bedrog der zonde te laten gevangen nemen, en daardoor slechts dieper in het verderf te geraken, hoort aandachtelijk naar Mij, die u den weg ter zaligheid zo gemakkelijk hebt gemaakt. Gij hebt daartoe volstrekt niets nodig dan armoede van geest, die gij gevoelt, en gehoorzaamheid des geloofs, die gij Mij toont (Matthew 5:3; Matthew 11:28), en eet het goede, dat Ik voor u gereed heb, en laat uwe ziel zich niet alleen verzadigen (Psalms 22:27. Matthew 5:6). maar zelfs in vettigheid zich verlustigen, in bijzonder genieten verheugd worden (Psalms 36:9. Malachi 4:2).1) Met hulp en inspanning zoekt men hulp bij de afgoden, met geld en arbeid, ten onrechte goede werken geheten, zoekt men aflaat bij de priesters; met goud en arbeid zoekt men geluk bij de wereld te kopen, zonder zich immer te kunnen verzadigen.
Men getroost zich voor nietige, vergeefse, ja schadelijke dingen dikwijls meer moeite, dan voor die, welke ons tijdelijk en eeuwig kunnen gelukkig maken. Is dat gene dwaasheid? (Psalms 49:11).
Eigenlijk staat er: niet-brood en niet-verzadigend. Wat Israël door en in zich zelven zocht kon den dorst niet lessen en den honger niet wegnemen. In alle zelfwerk ligt geen bevrediging der ziele.
Waarin dan? De Heere zegt het: Hoort aandachtig naar Mij. Daarin ligt alles opgesloten. Derhalve in gehoorzaamheid des geloofs, in het betreden van den weg des geloofs. Wie op dien weg door Gods genade leert wandelen, zal het goede eten, en zijn ziele zal in vettigheid zich verheugen. Alles wordt ontvangen en genoten, wat de ziele nodig heeft, in den weg des eenvoudigen en kinderlijken geloofs.
In het eerste gedeelte van het volgende vers dringt de Heere daarop nogmaals aan.
Vers 2
2. Waarom weegt gijlieden, terwijl gij op verkeerde plaatsen de bevrediging zoekt van uwe behoeften, geld uit voor hetgeen geen brood is, maar slechts draf. dien de zwijnen eten (Luke 15:16), en uwen arbeid, uwe verdienste van zwaren, moeitevollen arbeid (Isaiah 45:14) voor hetgeen niet verzadigen kan? 1) In plaats van u verder door het bedrog der zonde te laten gevangen nemen, en daardoor slechts dieper in het verderf te geraken, hoort aandachtelijk naar Mij, die u den weg ter zaligheid zo gemakkelijk hebt gemaakt. Gij hebt daartoe volstrekt niets nodig dan armoede van geest, die gij gevoelt, en gehoorzaamheid des geloofs, die gij Mij toont (Matthew 5:3; Matthew 11:28), en eet het goede, dat Ik voor u gereed heb, en laat uwe ziel zich niet alleen verzadigen (Psalms 22:27. Matthew 5:6). maar zelfs in vettigheid zich verlustigen, in bijzonder genieten verheugd worden (Psalms 36:9. Malachi 4:2).1) Met hulp en inspanning zoekt men hulp bij de afgoden, met geld en arbeid, ten onrechte goede werken geheten, zoekt men aflaat bij de priesters; met goud en arbeid zoekt men geluk bij de wereld te kopen, zonder zich immer te kunnen verzadigen.
Men getroost zich voor nietige, vergeefse, ja schadelijke dingen dikwijls meer moeite, dan voor die, welke ons tijdelijk en eeuwig kunnen gelukkig maken. Is dat gene dwaasheid? (Psalms 49:11).
Eigenlijk staat er: niet-brood en niet-verzadigend. Wat Israël door en in zich zelven zocht kon den dorst niet lessen en den honger niet wegnemen. In alle zelfwerk ligt geen bevrediging der ziele.
Waarin dan? De Heere zegt het: Hoort aandachtig naar Mij. Daarin ligt alles opgesloten. Derhalve in gehoorzaamheid des geloofs, in het betreden van den weg des geloofs. Wie op dien weg door Gods genade leert wandelen, zal het goede eten, en zijn ziele zal in vettigheid zich verheugen. Alles wordt ontvangen en genoten, wat de ziele nodig heeft, in den weg des eenvoudigen en kinderlijken geloofs.
In het eerste gedeelte van het volgende vers dringt de Heere daarop nogmaals aan.
Vers 3
3. Neigt uw oor tot Mijne uitnodiging, en komt dan ook werkelijk tot Mij, opdat Ik u geve, wat Ik u aanbied? hoort z, dat het horen, een gehoorzamen ten gevolge heeft, en uwe ziel zal leven; meer den horen is van uwe zijde niet nodig, om van een nieuw, goddelijk leven doordrongen te worden: want Ik zal met u in plaats van het oude, door ontrouw verbroken verbond (Jeremiah 31:31), een eeuwig (Isaiah 54:10; Isaiah 61:8) verbond 1) maken, en u daarin alles geven, wat tot het leven en een godzaligen wandel dient (2 Peter 1:3), namelijk de gewisse weldadigheden van David, de volkomen vervulling van alle aan David eens voor eeuwig verzekerde beloften van genade (2 Samuel 7:12, 2 Samuel 23:3, Psalms 89:2, Acts 13:34).1) Het Evangelie is dikwijls genoemd "een eeuwig verbond" in tegenstelling van de wet, welke geschikt was om slechts voor een tijd te duren en plaats te maken voor een beter. Volgens de voorwaarden nu van dit eeuwig verbond zou God vervullen Zijne beloften aan David gedaan, om Zijn troon tot in eeuwigheid te bevestigen (2 Samuel 7:16. Psalms 89:29), hetwelk alleen kon geschieden in den Messias, wiens koninkrijk geen einde zal hebben.
Duidelijk spreekt de Heere hier tot het geestelijk Israël en wel voornamelijk tot het geestelijk Israël uit de Heidenwereld. Tot nu toe had alleen Abrahams nakroost in de zegeningen van het Verbond der genade gedeeld. Want ja, wel hadden enkele Heidenen ook de heerlijkheid er van genoten, maar alleen voor zover zij in Israël waren ingelijfd. Maar nu zou dit verbond zich ook uitstrekken tot de Heidenen. Ook de Heidenen zouden delen in de gewisse weldadigheden David's.
God, de Heere had aan David en zijn geslacht een eeuwig koningschap beloofd, welke belofte vervuld is in den Messias, David's Zoon en David's Heer.
Onzes inziens kunnen en mogen we dan ook in David en bovenal in Hem, van wie in Isaiah 55:4 sprake is, niemand anders zien dan den Christus Gods. Hij is het toch, die in de volkomenste mate tot een Vorst en Gebieder des volks gesteld is. Hij is het, van wie David een doorluchtig voorbeeld is geweest, toen God hem den scepter over vele volken deed zwaaien en hem rust gaf van zijne vijanden.
Vers 3
3. Neigt uw oor tot Mijne uitnodiging, en komt dan ook werkelijk tot Mij, opdat Ik u geve, wat Ik u aanbied? hoort z, dat het horen, een gehoorzamen ten gevolge heeft, en uwe ziel zal leven; meer den horen is van uwe zijde niet nodig, om van een nieuw, goddelijk leven doordrongen te worden: want Ik zal met u in plaats van het oude, door ontrouw verbroken verbond (Jeremiah 31:31), een eeuwig (Isaiah 54:10; Isaiah 61:8) verbond 1) maken, en u daarin alles geven, wat tot het leven en een godzaligen wandel dient (2 Peter 1:3), namelijk de gewisse weldadigheden van David, de volkomen vervulling van alle aan David eens voor eeuwig verzekerde beloften van genade (2 Samuel 7:12, 2 Samuel 23:3, Psalms 89:2, Acts 13:34).1) Het Evangelie is dikwijls genoemd "een eeuwig verbond" in tegenstelling van de wet, welke geschikt was om slechts voor een tijd te duren en plaats te maken voor een beter. Volgens de voorwaarden nu van dit eeuwig verbond zou God vervullen Zijne beloften aan David gedaan, om Zijn troon tot in eeuwigheid te bevestigen (2 Samuel 7:16. Psalms 89:29), hetwelk alleen kon geschieden in den Messias, wiens koninkrijk geen einde zal hebben.
Duidelijk spreekt de Heere hier tot het geestelijk Israël en wel voornamelijk tot het geestelijk Israël uit de Heidenwereld. Tot nu toe had alleen Abrahams nakroost in de zegeningen van het Verbond der genade gedeeld. Want ja, wel hadden enkele Heidenen ook de heerlijkheid er van genoten, maar alleen voor zover zij in Israël waren ingelijfd. Maar nu zou dit verbond zich ook uitstrekken tot de Heidenen. Ook de Heidenen zouden delen in de gewisse weldadigheden David's.
God, de Heere had aan David en zijn geslacht een eeuwig koningschap beloofd, welke belofte vervuld is in den Messias, David's Zoon en David's Heer.
Onzes inziens kunnen en mogen we dan ook in David en bovenal in Hem, van wie in Isaiah 55:4 sprake is, niemand anders zien dan den Christus Gods. Hij is het toch, die in de volkomenste mate tot een Vorst en Gebieder des volks gesteld is. Hij is het, van wie David een doorluchtig voorbeeld is geweest, toen God hem den scepter over vele volken deed zwaaien en hem rust gaf van zijne vijanden.
Vers 4
4. Ziet, Ik heb hem tot een getuige der volken gegeven, enen Vorst en Gebieder der volken 1) gesteld, gelijk David weleer (2 Samuel 22:44).1) Wij weten den weg niet te vinden naar de wateren, waarheen wij verzocht worden. Christus wordt ons gegeven tot een Vorst en Leidsman. Ook weten we niet wat te doen om daar naar behoren toe geschikt te wezen, en om er deel aan te krijgen, maar Hij wordt ons gegeven tot een Gebieder, om ons aan te wijzen, wat wij doen moeten en om ons daartoe bekwaam te maken. In onzen weg tot Christus ontmoeten we al veel moeilijkheden en tegenstanden; wij hebben met geestelijke vijanden te worstelen, maar wij hebben in Jozua een bevelhebber, een vorst en gebieder om ons tot den strijd te moedigen, een vorst en gebieder om onze vijanden onder onze voeten te treden en ons in het bezit te stellen van het land der belofte.
Vers 4
4. Ziet, Ik heb hem tot een getuige der volken gegeven, enen Vorst en Gebieder der volken 1) gesteld, gelijk David weleer (2 Samuel 22:44).1) Wij weten den weg niet te vinden naar de wateren, waarheen wij verzocht worden. Christus wordt ons gegeven tot een Vorst en Leidsman. Ook weten we niet wat te doen om daar naar behoren toe geschikt te wezen, en om er deel aan te krijgen, maar Hij wordt ons gegeven tot een Gebieder, om ons aan te wijzen, wat wij doen moeten en om ons daartoe bekwaam te maken. In onzen weg tot Christus ontmoeten we al veel moeilijkheden en tegenstanden; wij hebben met geestelijke vijanden te worstelen, maar wij hebben in Jozua een bevelhebber, een vorst en gebieder om ons tot den strijd te moedigen, een vorst en gebieder om onze vijanden onder onze voeten te treden en ons in het bezit te stellen van het land der belofte.
Vers 5
5. Ziet, in Hem, die David's tegenbeeld is en de persoonlijke vervulling, van alle beloften, die hem gegeven zijn, zal uw inwendig wezen, o Israël, en uwe roeping aan de volken in ene mate openbaar worden, die hetgeen in David verwezenlijkt werd, te boven gaat; gij 1) zult tot het medebezitten van het u toebereide heil een volk roepen, dat gij niet kendet, waartoe gij niet alleen van den beginne af in gene betrekking gestaan hebt, maar van welks bestaan gij niet eens hebt geweten; en het volk, dat u niet kende, niet eens van u wist, zal vol verlangen tot u lopen, om in uwe gemeenschap te worden opgenomen, om des HEEREN, uws Gods, wil, wiens heerlijkheid hun nu openbaar is geworden (Isaiah 45:14), en om des Heiligen Israël's 2) wil, want Hij heeft u verheerlijkt (Hoofdstuk (60:9).1) Gij zult, zegt de Heere tot de eerst uit het Jodendom opkomende Evangeliekerk dit volk roepen, dat gij niet kendet. Geen wonder, want zij zouden eerder het Evangelie hebben als de Heidenen, en de Heidenen te winnen zou voor hen een zonderlinge rijkdom en heerlijkheid zijn. Zij zouden zich met allen die als met een sieraad bekleden en daarom zij zouden er ook wel aan willen. Gij dan, dit is wel alle die eerst bekeerden uit de Joden, die dorstig tot den Messias en Zijne genadewateren zouden komen, zo velen van hen als de Heidenen zouden kunnen bereiken, bijzonder dan nadat zij, Kanan met den ban geslagen en verwoest zijnde, in de landen der Heidenen zouden worden overgebracht, vooral echter die uit hen, als Apostelen en kruisgezanten, zouden met het Evangelie uitgaan onder de volken en het naaste middel zijn van hun bekering.
2) Dit alles zou plaats hebben, om des Heren wil, die zich hier ook weer benoemt met den naam van Heilige Israël's. De zaligheid der Heidenen zowel als die der Joden is niet om hunnentwil, maar opdat God-drie-enig er door zou worden verheerlijkt.
En dewijl het alleen zou plaats hebben om Gods wille, dewijl Hij het doen zou opdat Zijn Naam zou verheerlijkt worden, daarom zou ook het volk Gods worden verheerlijkt. Ook hier zou het blijken dat alle roem in het schepsel is uitgesloten.
Vers 5
5. Ziet, in Hem, die David's tegenbeeld is en de persoonlijke vervulling, van alle beloften, die hem gegeven zijn, zal uw inwendig wezen, o Israël, en uwe roeping aan de volken in ene mate openbaar worden, die hetgeen in David verwezenlijkt werd, te boven gaat; gij 1) zult tot het medebezitten van het u toebereide heil een volk roepen, dat gij niet kendet, waartoe gij niet alleen van den beginne af in gene betrekking gestaan hebt, maar van welks bestaan gij niet eens hebt geweten; en het volk, dat u niet kende, niet eens van u wist, zal vol verlangen tot u lopen, om in uwe gemeenschap te worden opgenomen, om des HEEREN, uws Gods, wil, wiens heerlijkheid hun nu openbaar is geworden (Isaiah 45:14), en om des Heiligen Israël's 2) wil, want Hij heeft u verheerlijkt (Hoofdstuk (60:9).1) Gij zult, zegt de Heere tot de eerst uit het Jodendom opkomende Evangeliekerk dit volk roepen, dat gij niet kendet. Geen wonder, want zij zouden eerder het Evangelie hebben als de Heidenen, en de Heidenen te winnen zou voor hen een zonderlinge rijkdom en heerlijkheid zijn. Zij zouden zich met allen die als met een sieraad bekleden en daarom zij zouden er ook wel aan willen. Gij dan, dit is wel alle die eerst bekeerden uit de Joden, die dorstig tot den Messias en Zijne genadewateren zouden komen, zo velen van hen als de Heidenen zouden kunnen bereiken, bijzonder dan nadat zij, Kanan met den ban geslagen en verwoest zijnde, in de landen der Heidenen zouden worden overgebracht, vooral echter die uit hen, als Apostelen en kruisgezanten, zouden met het Evangelie uitgaan onder de volken en het naaste middel zijn van hun bekering.
2) Dit alles zou plaats hebben, om des Heren wil, die zich hier ook weer benoemt met den naam van Heilige Israël's. De zaligheid der Heidenen zowel als die der Joden is niet om hunnentwil, maar opdat God-drie-enig er door zou worden verheerlijkt.
En dewijl het alleen zou plaats hebben om Gods wille, dewijl Hij het doen zou opdat Zijn Naam zou verheerlijkt worden, daarom zou ook het volk Gods worden verheerlijkt. Ook hier zou het blijken dat alle roem in het schepsel is uitgesloten.
Vers 6
6. Zoekt 1) dan, gij Israëlieten, (want u gelden de woorden Isaiah 55:1-Isaiah 55:5) den HEERE, terwijl Hij te vinden is, en verzuimt dezen kostbaren tijd van genade niet; roept Hem aan, dat Hij u alle aandeel late hebben aan hetgeen Hij u bereid heeft, terwijl Hij nabij is, opdat niet, wanneer gij Zijne uitnodiging daartoe wilde versmaden, een tijd kome, dat Hij met Zijn zegen verre van u gaat (2 Corinthians 6:2).1) Zoekt den Heere. Spreukenekt Hem aan en vraagt Hem als uw Raadgever, vraagt het recht uit Zijn mond, wat wilt Gij dat ik doen zal. Zoekt naar Hem, vraagt naar Hem als uw deel en uw geluk. Zoekt met Hem bevestigd te worden, met Hem in vriendschap te verkeren en in Zijne gunst gelukkig te zijn. Treurt, omdat Gij verloren hebt, toont, dat gij Hem gaarne weder vinden wilt, neemt de bestaande middelen ter hand om Hem te vinden, maakt gebruik van Christus als dit middel en den weg, van Zijn Geest, als uw leidsman, van het Woord, als uw regel.
Vers 6
6. Zoekt 1) dan, gij Israëlieten, (want u gelden de woorden Isaiah 55:1-Isaiah 55:5) den HEERE, terwijl Hij te vinden is, en verzuimt dezen kostbaren tijd van genade niet; roept Hem aan, dat Hij u alle aandeel late hebben aan hetgeen Hij u bereid heeft, terwijl Hij nabij is, opdat niet, wanneer gij Zijne uitnodiging daartoe wilde versmaden, een tijd kome, dat Hij met Zijn zegen verre van u gaat (2 Corinthians 6:2).1) Zoekt den Heere. Spreukenekt Hem aan en vraagt Hem als uw Raadgever, vraagt het recht uit Zijn mond, wat wilt Gij dat ik doen zal. Zoekt naar Hem, vraagt naar Hem als uw deel en uw geluk. Zoekt met Hem bevestigd te worden, met Hem in vriendschap te verkeren en in Zijne gunst gelukkig te zijn. Treurt, omdat Gij verloren hebt, toont, dat gij Hem gaarne weder vinden wilt, neemt de bestaande middelen ter hand om Hem te vinden, maakt gebruik van Christus als dit middel en den weg, van Zijn Geest, als uw leidsman, van het Woord, als uw regel.
Vers 7
7. De goddeloze, en zulk een is in den grond ieder onder u in `t bijzonder, wanneer hij zich slechts recht wil kennen en onderzoeken- de goddeloze verlate zijnen weg, waarop hij tot hiertoe gewandeld en zich zelven niets dan onheil berokkend heeft, en de ongerechtige man, die de inwendige afkerigheid van God ook uiterlijk door woorden en daden heeft geopenbaard, late zijne gedachten varen; hij verklare niet valselijk de straf, die over hem gekomen is (Isaiah 40:27), en twijfele niet aan de macht van Hem, die u in dien toestand gebracht heeft (Isaiah 49:24). Hij geve alle zondige zelfzucht op, en hij bekere zich 1) tot den HEERE; hij doe belijdenis, en geloven in Christus (Acts 2:30), zo zal Hij, de Heere, Zich ook van Zijne zijde tot hem keren, Zich zijner ontfermen, zodat alle ellende op eens eindige; en hij bekere zich tot onzen God, opdat zijne zonde worde uitgedelgd (Isaiah 44:22), want Hij vergeeft menigvuldiglijk 2) (Psalms 130:4, Psalms 130:7). Niemand zegge dan, dat zijne zonde groter is, dan dat ze hem zou kunnen vergeven worden (Genesis 4:13).1) Deze zaligmakende bekering is niet een daad van den wedergeborene, waartoe hij uit zich zelven komt. Deed de H. Geest niets dan een zondaar wederbaren dan zou er niet van zelf wederkering uit volgen. Zelfs mag niet gezegd worden, dat wel de Heilige Geest den wedergeborene roept, maar de ware wedergeborene en geroepene nu dan toch uit zich zelf komt. Want al zulke voorstellingen doen te kort aan de eer van het werk van den Heiligen Geest. En daarom staat ook hier duidelijk op den voorgrond, dat, gelijk op de gehele linie van het genadewerk, de H. Geest steeds de eigenlijke Werker is, zo ook op dit punt de eigenlijke werking van den Heiligen Geest uitgaat. Beschouwt, bewondert en eert men dus het werk van den Heilige Geest, dan moet men ter dege bekennen, dat er een werk van den Heiligen Geest in de wedergeboorte, een werk van den Heilige Geest in de roeping, maar ook zeer zeker een werk van den Heiligen Geest is in de eigenlijke bekering.
Ook hier wordt gewezen op het vlieden van de zonde en het afstand doen van de ongerechtigheid en het zich wenden tot den Heere God. Met n woord op het afsterven van den ouden en de opstanding van den nieuwen mens. Door de zonde bewandelt de mens een weg, die van God afvoert en uitloopt op eeuwige ellende, en zijn de gedachten van den mens gericht, niet op hetgeen God wil, maar op wat het eigen ik wilt En de ware bekering bestaat hierin dat de mens door de werking des Geestes weer leert wandelen op den weg, die tot eeuwig heil voert, dat zijn wil overgebogen wordt tot Gods wil, zijne gedachten gericht worden op hetgeen God, de Heere, in Zijn Woord en Getuigenis vraagt.
2) Wat bemoeien zich sommigen met te bepalen, wie in de bekering het eerst beginnen moet: God of de mens? God zegt tot den nog onbekeerden mens: Begin gij eerst, bekeer u! en als de mens begonnen heeft en zich bekeert, dan laat God hem gevoelen, dat hij nooit zou bekeerd zijn, indien God niet begonnen ware met hem te bekeren. Het is hiermede als met de ontvangenis van een mens. Wie bepaalt het gewichtige ogenblik, waarin gezegd kan worden: Er is een mens! Niemand weet het, niemand kan het bepalen. De geboorte is zienlijk, niet de ontvangenis, zo is ook de wedergeboorte te zien, en niet de haar voorafgaande ontvangenis. Daarom roepen de predikers van Gods woord den mens toe: Bekeer u! maak uit de waarheid, dat God de bekering in u moet beginnen, geen oorkussen voor uwe traagheid, om er den doodsslaap op te slapen. Begin, en dan zult gij zien dat God in u begonnen heeft, alvorens gij begonnen zijt en beginnen kon. Begin en antwoord op de roepstem van God: Bekeer u, door te zeggen: Bekeer mij, Heere! en gij zult bekeerd zijn; want zo iets kunt gij niet met uw hart bidden, zonder reeds door God bekeerd te zijn. Deze waarheid is ene van de vele verborgenheden der Schrift, waarover veel kan gesproken worden, zonder ze te verstaan. Wie ze verstaan wil, die moet er in handelen, en alzo de zaak ondervinden. Ja, wat kent men eigenlijk goed, dat men niet door eigene ondervinding kent? .
Menigvuldig vergeven, is tot troost gezegd van den zondaar, die op niets andere dan op menigvuldige zonden kan wijzen. Maar hoe velen en hoe groot de zonden ook zijn mogen, als er door Zijn Woord en Geest, door Zijne genademiddelen, een zondaar zich tot den Heere bekeert, zullen alle zonden als achter Zijn rug worden weggeworpen, verzoend, en bedekt met het bloed van Emmanuel. Al is de zonde nog zo groot, de genade Gods is nog immer overvloediger.
Vers 7
7. De goddeloze, en zulk een is in den grond ieder onder u in `t bijzonder, wanneer hij zich slechts recht wil kennen en onderzoeken- de goddeloze verlate zijnen weg, waarop hij tot hiertoe gewandeld en zich zelven niets dan onheil berokkend heeft, en de ongerechtige man, die de inwendige afkerigheid van God ook uiterlijk door woorden en daden heeft geopenbaard, late zijne gedachten varen; hij verklare niet valselijk de straf, die over hem gekomen is (Isaiah 40:27), en twijfele niet aan de macht van Hem, die u in dien toestand gebracht heeft (Isaiah 49:24). Hij geve alle zondige zelfzucht op, en hij bekere zich 1) tot den HEERE; hij doe belijdenis, en geloven in Christus (Acts 2:30), zo zal Hij, de Heere, Zich ook van Zijne zijde tot hem keren, Zich zijner ontfermen, zodat alle ellende op eens eindige; en hij bekere zich tot onzen God, opdat zijne zonde worde uitgedelgd (Isaiah 44:22), want Hij vergeeft menigvuldiglijk 2) (Psalms 130:4, Psalms 130:7). Niemand zegge dan, dat zijne zonde groter is, dan dat ze hem zou kunnen vergeven worden (Genesis 4:13).1) Deze zaligmakende bekering is niet een daad van den wedergeborene, waartoe hij uit zich zelven komt. Deed de H. Geest niets dan een zondaar wederbaren dan zou er niet van zelf wederkering uit volgen. Zelfs mag niet gezegd worden, dat wel de Heilige Geest den wedergeborene roept, maar de ware wedergeborene en geroepene nu dan toch uit zich zelf komt. Want al zulke voorstellingen doen te kort aan de eer van het werk van den Heiligen Geest. En daarom staat ook hier duidelijk op den voorgrond, dat, gelijk op de gehele linie van het genadewerk, de H. Geest steeds de eigenlijke Werker is, zo ook op dit punt de eigenlijke werking van den Heiligen Geest uitgaat. Beschouwt, bewondert en eert men dus het werk van den Heilige Geest, dan moet men ter dege bekennen, dat er een werk van den Heiligen Geest in de wedergeboorte, een werk van den Heilige Geest in de roeping, maar ook zeer zeker een werk van den Heiligen Geest is in de eigenlijke bekering.
Ook hier wordt gewezen op het vlieden van de zonde en het afstand doen van de ongerechtigheid en het zich wenden tot den Heere God. Met n woord op het afsterven van den ouden en de opstanding van den nieuwen mens. Door de zonde bewandelt de mens een weg, die van God afvoert en uitloopt op eeuwige ellende, en zijn de gedachten van den mens gericht, niet op hetgeen God wil, maar op wat het eigen ik wilt En de ware bekering bestaat hierin dat de mens door de werking des Geestes weer leert wandelen op den weg, die tot eeuwig heil voert, dat zijn wil overgebogen wordt tot Gods wil, zijne gedachten gericht worden op hetgeen God, de Heere, in Zijn Woord en Getuigenis vraagt.
2) Wat bemoeien zich sommigen met te bepalen, wie in de bekering het eerst beginnen moet: God of de mens? God zegt tot den nog onbekeerden mens: Begin gij eerst, bekeer u! en als de mens begonnen heeft en zich bekeert, dan laat God hem gevoelen, dat hij nooit zou bekeerd zijn, indien God niet begonnen ware met hem te bekeren. Het is hiermede als met de ontvangenis van een mens. Wie bepaalt het gewichtige ogenblik, waarin gezegd kan worden: Er is een mens! Niemand weet het, niemand kan het bepalen. De geboorte is zienlijk, niet de ontvangenis, zo is ook de wedergeboorte te zien, en niet de haar voorafgaande ontvangenis. Daarom roepen de predikers van Gods woord den mens toe: Bekeer u! maak uit de waarheid, dat God de bekering in u moet beginnen, geen oorkussen voor uwe traagheid, om er den doodsslaap op te slapen. Begin, en dan zult gij zien dat God in u begonnen heeft, alvorens gij begonnen zijt en beginnen kon. Begin en antwoord op de roepstem van God: Bekeer u, door te zeggen: Bekeer mij, Heere! en gij zult bekeerd zijn; want zo iets kunt gij niet met uw hart bidden, zonder reeds door God bekeerd te zijn. Deze waarheid is ene van de vele verborgenheden der Schrift, waarover veel kan gesproken worden, zonder ze te verstaan. Wie ze verstaan wil, die moet er in handelen, en alzo de zaak ondervinden. Ja, wat kent men eigenlijk goed, dat men niet door eigene ondervinding kent? .
Menigvuldig vergeven, is tot troost gezegd van den zondaar, die op niets andere dan op menigvuldige zonden kan wijzen. Maar hoe velen en hoe groot de zonden ook zijn mogen, als er door Zijn Woord en Geest, door Zijne genademiddelen, een zondaar zich tot den Heere bekeert, zullen alle zonden als achter Zijn rug worden weggeworpen, verzoend, en bedekt met het bloed van Emmanuel. Al is de zonde nog zo groot, de genade Gods is nog immer overvloediger.
Vers 8
8. Maar afstand doen van uwe wegen, en uwe gedachten laten varen, moet gij, en u dan Mij en Mijn woord onverdeeld overgeven, zo het tot vergeving en verlossing zal komen, anders is `t onmogelijk: want Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uwe wegen zijn niet Mijne wegen, spreekt de HEERE. 9. Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijne wegen hoger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten; gij zult Mij toch niet willen dringen, om de Mijne tegen de uwe in te ruilen, en u te helpen op de wegen, die gij gaat, en naar de gedachten, waarmee gij vervuld zijt.De gedachten Gods zijn de onze niet, noch ten opzichte van den inhoud, noch ten opzichte van haar doel, noch ten opzichte van hare werking. De onze zijn op zonde gevestigd, de Zijne op zaligheid; de onze zijn ijdel, de Zijne worden door Zijne scheppend woord tot daden. Zo zijn ook onze wegen niet Gods wegen; onze wegen zoeken geluk, de Zijne ware zaligheid, de onze zijn onzeker, en missen het doel, de Zijne zijn vast en bepaald, en bereiken wat zij wensen. Denken wij aan de lotgevallen, aan de plannen, aan de proeven door den mens zelven gekozen, om zich te rechtvaardigen en te zaligen-altijd wordt er ene hemelsbrede kloof gevonden tussen Gods wegen en de onze.
Vers 8
8. Maar afstand doen van uwe wegen, en uwe gedachten laten varen, moet gij, en u dan Mij en Mijn woord onverdeeld overgeven, zo het tot vergeving en verlossing zal komen, anders is `t onmogelijk: want Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uwe wegen zijn niet Mijne wegen, spreekt de HEERE. 9. Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijne wegen hoger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten; gij zult Mij toch niet willen dringen, om de Mijne tegen de uwe in te ruilen, en u te helpen op de wegen, die gij gaat, en naar de gedachten, waarmee gij vervuld zijt.De gedachten Gods zijn de onze niet, noch ten opzichte van den inhoud, noch ten opzichte van haar doel, noch ten opzichte van hare werking. De onze zijn op zonde gevestigd, de Zijne op zaligheid; de onze zijn ijdel, de Zijne worden door Zijne scheppend woord tot daden. Zo zijn ook onze wegen niet Gods wegen; onze wegen zoeken geluk, de Zijne ware zaligheid, de onze zijn onzeker, en missen het doel, de Zijne zijn vast en bepaald, en bereiken wat zij wensen. Denken wij aan de lotgevallen, aan de plannen, aan de proeven door den mens zelven gekozen, om zich te rechtvaardigen en te zaligen-altijd wordt er ene hemelsbrede kloof gevonden tussen Gods wegen en de onze.
Vers 10
10. Doch beproeft het omgekeerd, ruilt uwe gedachten en wegen tegen de Mijne, en spoedig zult gij u bewust worden, dat Ik Mijne gerechtigheid nabij gebracht heb, en Mijn heil niet vertoeft (Isaiah 46:13). Want, om de zekere werking van Mijn woord u door ene gelijkenis voor te stellen, gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet aanstonds wederkeert, zich niet dadelijk in dampen oplost (Job 36:27), om nieuwe regen- en sneeuwwolken te vormen; maar eerst volgens het doel der zending, doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en in de vrucht van den oogsttijd zaad geve dan zaaier, en brood den eter, als waartoe zij van God zijn gegeven (Genesis 8:22. Psalms 104:13).Vers 10
10. Doch beproeft het omgekeerd, ruilt uwe gedachten en wegen tegen de Mijne, en spoedig zult gij u bewust worden, dat Ik Mijne gerechtigheid nabij gebracht heb, en Mijn heil niet vertoeft (Isaiah 46:13). Want, om de zekere werking van Mijn woord u door ene gelijkenis voor te stellen, gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet aanstonds wederkeert, zich niet dadelijk in dampen oplost (Job 36:27), om nieuwe regen- en sneeuwwolken te vormen; maar eerst volgens het doel der zending, doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en in de vrucht van den oogsttijd zaad geve dan zaaier, en brood den eter, als waartoe zij van God zijn gegeven (Genesis 8:22. Psalms 104:13).Vers 11
11. Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijnen mond uitgaat, als een bode, dien Ik met ene bepaalde opdracht heb uitgezonden (Isaiah 8:8. Psalms 107:20; Psalms 147:15) ook zijn, geen blote klank, die in de lucht vervliegt, en gene dode letter, die in een boek begraven ligt, gelijk uwe gedachten zijn; het zal, daarentegen, terwijl het `t leven van zijn eigen oorsprong, van den levenden God en de volmacht van zijnen Zender, van den Heere des hemels, in zich draagt (Hebrews 4:12), niet ledig, niet zonder enige uitwerking gehad te hebben, tot Mij wederkeren. Het kan niet op den weg door natuur en mensenwereld, dien het doorloopt, verstijven tot iets, dat losgerukt is van de persoonlijkheid van den Zender, of tot ene werking worden, afgescheiden van den invloed van hare oorzaak. Het zal niet te vergeefs zijn, maar voordat het van zijnen weg weer tot Mij komt, zal het doen, zal het in zijn gehelen omvang en tot op elke bijzondere lettergreep (Matthew 5:18) volbrengen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende 1) zij het tot zegen of tot straf, het zal zich altijd werkzaam betonen met zeker gevolg.1) De wil van God, die in Zijn woord concreet en verstaanbaar wordt, is de uitdrukking van Zijn wezen, en gaat daarin weer op, zodra die vervuld is. De gekozene beelden zijn schoon: gelijk sneeuw en regen de medeoorzaken zijn en dus ook van het genot des gezaaiden (volgens den grondtekst toch is in Isaiah 55:10 liever te vertalen: "en geeft zaad om te zaaien en brood om te eten, " hetwelk dan niet op de aarde, maar evenzeer op sneeuw en regen slaat), zo wordt door het woord uit Jehova's mond de grond en bodem der mensenharten week gemaakt, en dit woord schenkt den profeet, die den zaaier gelijk is, het zaad, dat hij uitstrooit, en brengt brood met zich, dat de zielen voedt; want brood is ieder woord, dat uit den mond Gods uitgaat. (Deuteronomy 8:3).
Niemand hoort het woord van God zonder dat het uitwerking heeft; nu eens is het regen den sneeuw, d. i. vochtig en vruchtbaarmakend druppelt het in de harten der mensen, nu eens ligt het lang, als door winterkoude gebonden, op het geweten om eerst in latere dagen de kiem, die onder zijne bedekking ontspruit, als in de lente te ontvouwen.
Het Woord Gods wordt hier derhalve vergeleken bij een bode, die zijn last volbrengt. Deze bode komt niet te vergeefs weer. Hij zal eenmaal aan zijn groten Zender verslag geven. En welk een verslag? Dat deze Hem verwierp, en gene Hem geloofde. Het Woord Gods, het Evangelie der zaligheid zal blijken aan de eindpaal der eeuwen voor den een een reuke des levens ten leven te zijn geweest, en voor den ander een reuke des doods ten dode.
Vers 11
11. Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijnen mond uitgaat, als een bode, dien Ik met ene bepaalde opdracht heb uitgezonden (Isaiah 8:8. Psalms 107:20; Psalms 147:15) ook zijn, geen blote klank, die in de lucht vervliegt, en gene dode letter, die in een boek begraven ligt, gelijk uwe gedachten zijn; het zal, daarentegen, terwijl het `t leven van zijn eigen oorsprong, van den levenden God en de volmacht van zijnen Zender, van den Heere des hemels, in zich draagt (Hebrews 4:12), niet ledig, niet zonder enige uitwerking gehad te hebben, tot Mij wederkeren. Het kan niet op den weg door natuur en mensenwereld, dien het doorloopt, verstijven tot iets, dat losgerukt is van de persoonlijkheid van den Zender, of tot ene werking worden, afgescheiden van den invloed van hare oorzaak. Het zal niet te vergeefs zijn, maar voordat het van zijnen weg weer tot Mij komt, zal het doen, zal het in zijn gehelen omvang en tot op elke bijzondere lettergreep (Matthew 5:18) volbrengen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende 1) zij het tot zegen of tot straf, het zal zich altijd werkzaam betonen met zeker gevolg.1) De wil van God, die in Zijn woord concreet en verstaanbaar wordt, is de uitdrukking van Zijn wezen, en gaat daarin weer op, zodra die vervuld is. De gekozene beelden zijn schoon: gelijk sneeuw en regen de medeoorzaken zijn en dus ook van het genot des gezaaiden (volgens den grondtekst toch is in Isaiah 55:10 liever te vertalen: "en geeft zaad om te zaaien en brood om te eten, " hetwelk dan niet op de aarde, maar evenzeer op sneeuw en regen slaat), zo wordt door het woord uit Jehova's mond de grond en bodem der mensenharten week gemaakt, en dit woord schenkt den profeet, die den zaaier gelijk is, het zaad, dat hij uitstrooit, en brengt brood met zich, dat de zielen voedt; want brood is ieder woord, dat uit den mond Gods uitgaat. (Deuteronomy 8:3).
Niemand hoort het woord van God zonder dat het uitwerking heeft; nu eens is het regen den sneeuw, d. i. vochtig en vruchtbaarmakend druppelt het in de harten der mensen, nu eens ligt het lang, als door winterkoude gebonden, op het geweten om eerst in latere dagen de kiem, die onder zijne bedekking ontspruit, als in de lente te ontvouwen.
Het Woord Gods wordt hier derhalve vergeleken bij een bode, die zijn last volbrengt. Deze bode komt niet te vergeefs weer. Hij zal eenmaal aan zijn groten Zender verslag geven. En welk een verslag? Dat deze Hem verwierp, en gene Hem geloofde. Het Woord Gods, het Evangelie der zaligheid zal blijken aan de eindpaal der eeuwen voor den een een reuke des levens ten leven te zijn geweest, en voor den ander een reuke des doods ten dode.
Vers 12
12. Wat Ik hier van het woord, dat uit Mijnen mond gaat, in `t algemeen gezegd heb, dat is voornamelijk waar van het woord omtrent uwe verlossing en Zions verheerlijking (Isaiah 44:22; Isaiah 46:13), het zal niet ledig tot Mij wederkeren (46:10, reeds in Isaiah 41:19; Isaiah 44:23; Isaiah 49:13, Isaiah 52:9 is te kennen gegeven, in blijdschap, en dus niet in angstig haasten (Isaiah 52:12), zult gijlieden uit uwe gevangenis (Isaiah 48:20) uittrekken (Isaiah 51:11 Isaiah 51:11), en niet zo, dat gij u op den weg door allerlei hindernissen en moeilijkheden moet doorworstelen, maar met vrede zult gij voortgeleid worden. De bergen en heuvelen zullen, wanneer gij in hun nabijheid komt, geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en a) alle bomen des velds zullen de handen samenklappen, omdat zij weten, dat met de heerlijke vrijheid der kinderen Gods ook hun bevrijding van den dienst der vergankelijkheid komt, waarnaar reeds lang is verlangd (Romans 8:19).a) 1 Chronicles 16:33.
Vers 12
12. Wat Ik hier van het woord, dat uit Mijnen mond gaat, in `t algemeen gezegd heb, dat is voornamelijk waar van het woord omtrent uwe verlossing en Zions verheerlijking (Isaiah 44:22; Isaiah 46:13), het zal niet ledig tot Mij wederkeren (46:10, reeds in Isaiah 41:19; Isaiah 44:23; Isaiah 49:13, Isaiah 52:9 is te kennen gegeven, in blijdschap, en dus niet in angstig haasten (Isaiah 52:12), zult gijlieden uit uwe gevangenis (Isaiah 48:20) uittrekken (Isaiah 51:11 Isaiah 51:11), en niet zo, dat gij u op den weg door allerlei hindernissen en moeilijkheden moet doorworstelen, maar met vrede zult gij voortgeleid worden. De bergen en heuvelen zullen, wanneer gij in hun nabijheid komt, geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en a) alle bomen des velds zullen de handen samenklappen, omdat zij weten, dat met de heerlijke vrijheid der kinderen Gods ook hun bevrijding van den dienst der vergankelijkheid komt, waarnaar reeds lang is verlangd (Romans 8:19).a) 1 Chronicles 16:33.
Vers 13
13. Voor enen doorn zal in de woestijn, door welke de feestelijke optocht naar Zion gaat, een dennenboom opgaan, voor enen distel zal een mirteboom opgaan, en het wonderbaar veranderen der wereld bij de blijde terugkomst van Zijne verlosten (Isaiah 35:1) zal den HEERE wezen tot enen naam, die Hem tot blijvende eer verstrekt, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden. 1)1) Zulk een naam in de naam Heiland, zulk een teken is het kruis. De uittocht Israël's uit het rijk des satans is geestelijk aangevangen door Christus dood en opstanding, en zal lichamelijk voltooid worden bij Zijne wederkomst in heerlijkheid.
In dit alles zal God verheerlijkt worden. Het zal Hem zijn tot een Naam, door welken Hij zal worden gekend, gevreesd en geprezen, en Gods volk zal daardoor worden aangemoedigd. Het zal zijn tot een eeuwig teken van Gode gunst jegens hen, waarbij zij vergewist worden, dat, het mocht er voor een tijd wat donker uitzien, het nimmer zal worden uitgeroeid. Het verbond der genade is een eeuwig verbond, want zijne tegenwoordige zegeningen zijn tekenen van eeuwige.
Vers 13
13. Voor enen doorn zal in de woestijn, door welke de feestelijke optocht naar Zion gaat, een dennenboom opgaan, voor enen distel zal een mirteboom opgaan, en het wonderbaar veranderen der wereld bij de blijde terugkomst van Zijne verlosten (Isaiah 35:1) zal den HEERE wezen tot enen naam, die Hem tot blijvende eer verstrekt, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden. 1)1) Zulk een naam in de naam Heiland, zulk een teken is het kruis. De uittocht Israël's uit het rijk des satans is geestelijk aangevangen door Christus dood en opstanding, en zal lichamelijk voltooid worden bij Zijne wederkomst in heerlijkheid.
In dit alles zal God verheerlijkt worden. Het zal Hem zijn tot een Naam, door welken Hij zal worden gekend, gevreesd en geprezen, en Gods volk zal daardoor worden aangemoedigd. Het zal zijn tot een eeuwig teken van Gode gunst jegens hen, waarbij zij vergewist worden, dat, het mocht er voor een tijd wat donker uitzien, het nimmer zal worden uitgeroeid. Het verbond der genade is een eeuwig verbond, want zijne tegenwoordige zegeningen zijn tekenen van eeuwige.