the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Zefanja 3
1 Wee de ijselijke en bezoedelde, de onderdrukkende stad!2 Zij wil geen gehoor geven, noch zich laten tuchtigen; zij wil op den Heer niet vertrouwen, noch tot haren God naderen.3 Hare vorsten in het midden van haar zijn brullende leeuwen en hare rechters avondwolven, die niets tot op den morgen laten overblijven;4 hare profeten zijn lichtvaardig en schaamteloze bedriegers; hare priesters ontheiligen het heiligdom en verdraaien de wet moedwillig.5 Maar de Heer, de Rechtvaardige, die in haar midden is, doet geen onrecht; Hij brengt elken morgen zijn recht aan het licht en houdt niet op; doch ondeugende lieden weten van geen schaamte.6 Ik heb volken uitgeroeid en hunne burchten vernield; Ik heb hunne landwegen zo woest gemaakt, dat niemand daarop gaat; hunne steden zijn verstoord, zodat niemand meer daarin woont.7 Ik liet aan u zeggen, dat gij Mij moest vrezen en u laten tuchtigen; dan zou hare woning niet uitgeroeid worden en geen van die dingen komen, met welke Ik haar zal bezoeken; doch zij beijveren zich slechts om allerlei boosheid te oefenen.
8 Daarom, spreekt de Heer, moet gij Mij verwachten, als Ik Mij opmaak op zijnen tijd; als Ik richten zal en de volken verzamelen en de koninkrijken bijeenbrengen om mijnen toorn over hen uit te storten, ja, al den toorn mijner grimmigheid; want de gehele wereld zal door het vuur mijns ijvers verteerd worden.9 Dan zal Ik den volken reine lippen verlenen, dat zij allen den naam des Heren aanroepen en Hem eendrachtig dienen.10 Van gene zijde der stromen van Moreland zullen mijne aanbidders, mijne verstrooiden, mij offergaven brengen.11 In dien tijd zult gij u niet meer schamen over al uwe handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want Ik zal uit het midden van u wegdoen wie zich hoovaardig beroemen, dat gij u niet meer hoovaardig zult verheffen op mijnen heiligen berg:12 Ik zal u laten overblijven een arm, gering volk, die zullen op den naam des Heren vertrouwen.13 De overgeblevenen van Israls zullen geen kwaad doen noch leugen spreken, en men zal in hunnen mond geen bedriegelijke tong vinden, maar zij zullen weiden en rusten zonder enige vrees.
14 Juich, gij dochter van Sion, roep, o Isral; verheug u en wees vrolijk van ganser harte, o dochter van Jeruzalem;15 want de Heer heeft uwe straf weggenomen en uwe vijanden afgewend; de Heer, de Koning van Isral, is bij u, zodat gij voor geen ongeluk meer behoeft te vrezen.16 In dien tijd zal men zeggen tot Jeruzalem: Vrees niet, en tot Sion: Laat uwe handen niet slap worden.17 Want de Heer, uw God, is bij u, een machtige Heiland; Hij zal zich over u verheugen en vriendelijk jegens u zijn en u vergeven; Hij zal over u vrolijk zijn met gejuich.18 Degenen, die beangst zijn om op een feest te komen, zal Ik verzamelen, want zij behoren u toe en moeten smaad dragen.19 Zie, Ik zal in dien tijd aan allen, die u beleedigen, een einde maken; Ik zal de hinkenden helpen en de verstotenen verzamelen en Ik zal hen tot lof en eer maken in alle landen, in welke men hen veracht.20 In dien tijd zal Ik u hier inbrengen, en u in dien tijd verzamelen; want Ik zal u tot lof en eer maken onder al de volken der aarde, als Ik uwe gevangenschap zal wenden voor uwe ogen, spreekt de Heer.