the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Titus 1
1 Paulus, een dienstknecht Gods en een apostel van Jezus Christus, terwille van het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die tot de godzaligheid leidt,2 in de hope des eeuwigen levens, hetwelk God, die niet liegt, beloofd heeft Vr de tijden der wereld, maar te zijner tijd heeft Hij3 zijn woord geopenbaard door de prediking, die mij is toebetrouwd, naar het bevel van God, onzen Heiland, --aan mijnen oprechten zoon Titus, naar ons gemeenschappelijk geloof:4 Genade, barmhartigheid, vrede van God, den Vader, en van den Heere Jezus Christus onzen Heiland!
5 Daarom liet ik u te Creta, opdat gij het verdere zoudt in orde brengen wat nog onafgedaan was en in iedere stad oudsten aanstellen, gelijk ik u bevolen heb:
6 indien iemand onberispelijk is, ner vrouwe man met gelovige kinderen, die niet van losbandigheid te beschuldigen of ongehoorzaam zijn.7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huishouder Gods, niet eigenzinnig, niet licht vertoornd, niet aan den wijn verslaafd, geen geweldenaar, geen schandelijk gewin zoekende;8 maar matig, gastvrij, het goede liefhebbend, rechtvaardig, heilig, kuis;9 die vasthoudt aan het betrouwbare woord, naar de leer, opdat hij in staat zij om te vermanen door de heilzame leer, en de tegensprekers te bestraffen.10 Want velen zijn ongeregeld, ijdele klappers en verleiders, inzonderheid die uit de besnijdenis zijn,11 wien men den mond moet stoppen, daar dezulken gehele huizen omkeren door te leren hetgeen niet betaamt, om schandelijk gewin.12 Een uit hen, hun eigen profeet, heeft gezegd: De Cretenzers zijn altijd leugenaars, kwade beesten en luie buiken.13 Deze getuigenis is waar. Daarom bestraf hen scherp, opdat zij gezond mogen zijn in in het geloof,14 en geen acht geven op de Joodse fabelen en geboden van mensen, die zich van de waarheid afwenden.15 Den reinen is alles rein, maar den onreinen en ongelovigen is geen ding rein, maar onrein zijn beide, hun zin en geweten.16 Zij zeggen, dat zij God kennen, maar met de werken verloochenen zij hem, daar zij verfoeielijk en ongehoorzaam zijn en tot alle goed werk ongeschikt.