the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Romeinen 2
1 Daarom, o mens, kunt gij u niet verontschuldigen, wie gij ook zijt, die oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, daarin veroordeelt gij uzelven, nademaal gij, die oordeelt, hetzelfde doet.2 Want wij weten, dat het oordeel Gods over degenen, die zo doen, naar waarheid is.3 Maar denkt gij, o mens, gij, die oordeelt degenen, die zo doen, en datzelfde k doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden?4 Of veracht gij den rijkdom zijner goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid? Weet gij niet, dat Gods goedertierenheid u tot boete leidt?5 Maar gij, naar uw verstokt en boetvaardig hart, vergadert uzelven den toorn op den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardige oordeel Gods,6 die aan een ieder geven zal naar zijne werken:7 hun, die, met volharding in goede werken, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, eeuwig leven;8 maar dengenen, die twistgierig zijn en der waarheid geen gehoor geven, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, ongenade en toorn;9 --droefenis en angst over alle zielen der mensen die kwaaddoen, eerst der Joden, en ook der Grieken,10 maar heerlijkheid en eer en vrede al dengenen die goeddoen, eerst den Joden, en ook den Grieken.11 Want er is voor God geen aanzien des persoons.12 Wie zonder wet gezondigd hebben, die zullen ook zonder wet verloren gaan; en wie onder de wet gezondigd hebben, die zullen door de wet geoordeeld worden,13 --nademaal voor God niet degenen, die de wet horen, rechtvaardig zijn, maar wie de wet doen zullen gerechtvaardigd worden.14 Want indien de heidenen, die de wet niet hebben, nochtans van nature de werken der wet doen, zo zijn dezen, hoewel zij de wet niet hebben, zichzelven ene wet,15 als die bewijzen, dat het werk der wet geschreven is in hunne harten, nademaal hun geweten mede getuigt, alsook de gedachten, die zich onder elkander aanklagen of ontschuldigen,16 op den dag, als God het verborgene der mensen door Jezus Christus oordelen zal, naar mijn evangelie.
17 Zie, gij heet een Jood, en verlaat u op de wet en roemt op God,18 en weet zijnen wil, en dewijl gij uit de wet onderricht zijt, zo beproeft gij wat het best is te doen;19 en gij vermeent u te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn,20 een onderwijzer van onverstandigen, een leeraar van onkundigen, gij hebt de gedaante van de kennis en van de waarheid in de wet;21 --nu leert gij anderen, en leert uzelven niet; gij predikt, dat men niet stelen zal, en gij steelt;22 gij zegt, dat men geen overspel zal doen, en gij doet overspel; gij hebt een afschuw van de afgoden, en gij pleegt tempelroof;23 gij roemt op de wet, en onteert God door overtreding der wet!24 Want "om uwentwil wordt Gods naam gelasterd onder de heidenen", gelijk geschreven staat.25 De besnijdenis is wel nut, indien gij de wet houdt, maar is het, dat gij de wet niet houdt, zo is uwe besnijdenis onbesnedenheid geworden.26 Indien nu de onbesnedene de rechten der wet onderhoudt, meent gij niet, dat zijne onbesnedenheid voor besnijdenis gerekend zal worden?27 En zal niet de onbesnedene van nature, die de wet volbrengt, u oordelen, die, met letter en besnijdenis, een overtreder der wet zijt?28 Want hij is geen Jood, die het uitwendig is, ook is deze geen besnijdenis, die uitwendig in het vlees geschiedt;29 maar die is een Jood, die het inwendig is; en de besnijdenis des harten is ene besnijdenis, die in den Geest, en niet naar de letter geschiedt; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God.