the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Openbaring 7
1 En daarna zag ik vier Engelen staan aan de vier hoeken der aarde; die hielden de vier winden der aarde vast, opdat geen wind over de aarde zou blazen, noch over de zee, noch over enigen boom.2 En ik zag een anderen Engel opkomen van den opgang der zon; die had het zegel des levenden Gods, en riep met ene grote stem tot de vier Engelen, welken gegeven was de aarde en de zee te beschadigen;3 en hij zeide: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods verzegeld hebben aan hunne voorhoofden.4 En ik hoorde het getal dergenen, die verzegeld werden, honderd vier en veertig duizend, die verzegeld waren uit alle geslachten der kinderen Israls:5 van het geslacht Juda twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Ruben twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Gad twaalf duizend verzegeld,6 van het geslacht Aser twaalfduizend verzegeld, van het geslacht Naftali twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Manasse twaalf duizend verzegeld,7 van het geslacht Simeon twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Levi twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Issachar twaalfduizend verzegeld,8 van het geslacht Zebulon twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Jozef twaalf duizend verzegeld, van het geslacht Benjamin twaalf duizend verzegeld.9 Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natin en geslachten en volken en talen, staande Vr de troon en Vr het Lam, gekleed met witte klederen, en palmtakken in hun handen:10 en zij riepen met een grote stem, en zeiden: Het heil is bij onze God, die op de troon zit, en het Lam.11 En alle Engelen stonden rondom de troon en rondom de oudsten en rondom de vier dieren, en vielen Vr de troon neder op hun aangezicht, en aanbaden God,12 zeggende: Amen, lof en heerlijkheid en wijsheid en dank en eer en kracht en sterkte zij onze God van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.
13 En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen met de witte klederen bekleed, en vanwaar zijn ze gekomen?14 En ik zeide tot hem: Heer, gij weet het. En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die gekomen zijn uit de grote droefenis; en zij hebben hun klederen gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed des Lams.15 Daarom zijn ze Vr de troon Gods, en dienen hem dag en nacht in zijn tempel; en die op de troon zit zal hen overschaduwen.16 Zij zullen niet meer hongeren noch dorsten, ook zal op hen niet vallen de zon of enige hitte;17 want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden, en leiden tot de levende waterfonteinen; en God zal al hun tranen van hun ogen afwissen.