Read the Bible

¹ Een psalm, een lied van Asaf. (83-2) God, zwijg toch niet en wees niet stil; God, houd U niet als doof.² (83-3) Want zie, uwe vijanden razen, en die U haten steken het hoofd omhoog.³ (83-4) Zij smeden listige aanslagen tegen uw volk, en houden samen raad tegen uwe verborgenen.⁴ (83-5) Welaan, zeggen zij, laat ons hen uitroeien, dat zij geen volk meer zijn, opdat aan Israls naam niet meer gedacht worde.⁵ (83-6) Want zij hebben zich met elkander verenigd, en een verbond tegen U gemaakt:⁶ (83-7) de hutten der Edomieten en Ismalieten, der Moabieten en Hagarenen,⁷ der Gebalieten, (83-8) Ammonieten en Amalekieten; de Filistijnen met de inwoners van Tyrus;⁸ (83-9) Assur heeft zich ook bij hen gevoegd, en zij helpen de kinderen van Lot. Sela.

⁹ (83-10) Doe hun als den Midianieten, als Sisera, als Jabin aan de beek Kison;¹⁰ die verdelgd werden bij Endor, (83-11) en werden tot slijk op de aarde.¹¹ (83-12) Maak hunne vorsten als Oreb en Zeb, al hunne oversten als Zebah en Zalmunna,¹² die zeiden: (83-13) Wij willen de huizen Gods bemachtigen.¹³ (83-14) God, maak hen gelijk het dwarrelend zand, gelijk stoppels voor den wind.¹⁴ (83-15) Gelijk een vuur het woud verbrandt, en gelijk ene vlam de bergen aansteekt,¹⁵ (83-16) vervolg hen alzo met uw onweder, en verschrik hen met uwen wervelwind.¹⁶ (83-17) Bedek hun aangezicht met schaamte, opdat zij naar uwen naam mogen vragen.¹⁷ (83-18) Mogen zij zich schamen en verschrikken, altoos meer en meer, en te schande worden en omkomen:¹⁸ zo zullen zij erkennen, (83-19) dat Gij alleen, wiens naam Heer is, de Allerhoogste zijt in de gehele wereld.