the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 73
1 Een psalm van Asaf. Isral heeft immers God tot een troost, wie slechts rein van hart is.2 Maar ik had schier gestruikeld met mijne voeten, mijne treden waren bijna uitgegleden.3 Want het verdroot mij vanwege de roemzuchtigen, toen ik zag, dat het den goddelozen zo wl ging.4 Want zij verkeren niet in doodsgevaar, maar staan vast als een paleis.5 Zij zijn niet in ongeluk gelijk andere lieden, en worden niet als andere mensen geplaagd.6 Daarom moet hunne trotschheid een kostelijk ding wezen en hunne vermetelheid moet welgedaan heten.7 Hun persoon is opgeblazen als een gemeste buik; zij doen wat zij slechts denken.8 Zij achten alles voor niets, en spreken er kwaad van, en spreken en lasteren hoogmoedig.9 Hetgeen zij spreken, dat moet als van den hemel gesproken zijn; wat zij zeggen, dat moet gelden op de aarde.10 Daarom valt hun het gemene volk toe, en zij lopen naar hen toe bij hopen, als water.11 Zij zeggen: Hoe zou God naar hen vragen, en de Allerhoogste op hen acht geven?12 Zie, zo zijn de goddelozen: zij zijn gelukkig in de wereld en worden rijk.13 Zal het dan vergeefs zijn, dat mijn hart onbestrafbaar leeft, en ik mijne handen in onschuld was?14 Maar ik ben geplaagd dagelijks, en mijne straf is iederen morgen daar.
15 Ik had ook schier zo gezegd als zij; maar neen, dan zou ik veroordeeld hebben al uwe kinderen, die ooit geweest zijn.16 Ik peinsde, of ik het begrijpen kon, maar het was mij te zwaar,17 totdat ik in Gods heiligdom ging, en lette op hun einde.18 Want Gij plaatst hen op gladde steilten, en stort hen tegronde.19 Hoe worden zij zo plotseling vernietigd, zij gaan onder en nemen een einde met verschrikking20 Als een droom, wanneer men ontwaakt, zo maakt Gij, Heer, hun beeld in de stad versmaad.
21 Maar toen het mij in het harte leed deed, en mij in mijne nieren stak,22 toen was ik een dwaas en moest als een redeloos dier voor U zijn.23 Nochtans blijf ik steeds bij U, want gij houdt mij bij mijne rechterhand.24 Gij leidt mij naar uwen raad, en neemt mij eindelijk in heerlijkheid op.25 Wanneer ik slechts U heb, zo vraag ik niets naar hemel en aarde.26 Al ware het ook, dat mij lijf en ziel versmachtte, zo zijt Gij toch, o God, altijd de troost mijns harten en mijn deel.27 Want zie, wie van U wijken, zullen omkomen; Gij roeit allen uit, die van U afvallen.28 Maar dit is mijne vreugd, dat ik mij nabij God houd, en den Heere Heere tot mijn toeverlaat stel, om al uw doen te verkondigen.