Read the Bible

¹ En psalm van David om voor te zingen, voor het erf. (5-2) Heer, hoor mijn woord, geef acht op mijne rede.² (5-3) Verneem mijn roepen, mijn koning en mijn God; want tot U zal ik bidden.³ (5-4) Heer, wil toch vroeg mijne stem horen; vroeg zal ik mij tot U schikken en opmerken.⁴ (5-5) Want gij zijt geen God, wien goddeloosheid behaagt; wie boos is blijft niet Vr U;⁵ (5-6) de roemgierigen bestaan niet voor uwe ogen, Gij zijt een vijand van alle kwaaddoeners;⁶ Gij brengt de leugenaars om, (5-7) de Heer heeft een afschuw van de bloedgierigen en valsen.

⁷ (5-8) Maar ik zal in uw huis gaan door uwe grote goedertierenheid, en aanbidden voor uwen heiligen tempel in uwe vrees.⁸ (5-9) Heer, leid mij in uwe gerechtigheid, om mijner vijanden wil; richt uwen weg voor mijn aangezicht.⁹ (5-10) Want in hunnen mond is geen oprechtheid, hun binnenste is verderf, hunne keel is een open graf, met hunne tongen vleien zij.¹⁰ (5-11) Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vallen uit hunne raadslagen; stoot hen uit om hunne grote overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.¹¹ (5-12) Laat allen, die op U betrouwen, zich verblijden; laat hen roemen eeuwiglijk, want Gij beschermt hen; laat in U vrolijk zijn wie uwen naam liefhebben.¹² (5-13) Want Gij, Heer, zegent de rechtvaardigen, Gij kroont hen met genade als met een schild.