the Week of Proper 28 / Ordinary 33
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 22
1 Een psalm van David om voor te zingen. Van de hinde, die vroeg gejaagd wordt. (22-2) Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Ik kerm, maar mijne hulp is ver.2 (22-3) Mijn God, bij dag roep ik, zo antwoordt Gij niet; en des nachts zwijg ik ook niet.3 (22-4) Maar Gij zijt heilig, Gij, die onder de lofgezangen van Isral woont.4 (22-5) Onze vaders hoopten op U; en toen zij hoopten, hielpt Gij hen uit;5 tot U riepen zij en werden gered, (22-6) zij hoopten op U en werden niet te schande.6 (22-7) Maar ik ben een worm en geen mens, een spot der lieden en ene verachting des volks.7 (22-8) Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de tong uit en schudden het hoofd:8 (22-9) Hij klage het den Heer, dat die hem helpe en hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft!9 (22-10) Want Gij hebt mij uit den moederschoot getogen, Gij waart mijn toeverlaat, toen ik nog aan de borst mijner moeder lag;10 (22-11) op U ben ik geworpen sinds mijne geboorte, Gij zijt mijn God van den moederschoot af.
11 (22-12) Wees niet verre van mij, daar de angst nabij en hier geen helper is.12 (22-13) Grote varren hebben mij omsingeld, sterke stieren hebben mij omringd:13 (22-14) hunnen muil sperren zij tegen mij op, als een brullende en verscheurende leeuw.14 (22-15) Ik ben uitgegoten als water, al mijne beenderen hebben zich van n gescheiden; mijn hart is in mijn lijf als gesmolten was.15 (22-16) Mijn krachten zijn verdroogd als ene potscherf, en mijne tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt in het stof des doods mij neder.16 (22-17) Want honden hebben mij omringd en een rot van boosdoeners heeft zich rondom mij gevoegd; zij hebben mijne handen en voeten doorgraven.17 (22-18) Ik kan al mijne beenderen tellen, en zij aanschouwen het en zien met wellust op mij.18 (22-19) Zij delen mijne klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad.19 (22-20) Maar Gij, Heer, wees niet verre, mijne sterkte, haast U om mij te helpen.20 (22-21) Red mijne ziel van het zwaard, mijne enige uit de macht der honden.21 (22-22) Help mij uit den muil van den leeuw, en red mij van den eenhoorn.
22 (22-23) Ik wil uwen naam mijnen broederen prediken, ik wil U in de gemeente roemen.23 (22-24) Roemt den Heer, gij die Hem vreest; Hem ere al het zaad van Isral.24 (22-25) Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende des armen, en zijn aangezicht voor hem niet verborgen; en toen hij tot Hem riep, hoorde Hij het.25 (22-26) Ik wil U prijzen in de grote gemeente, ik wil mijne geloften betalen, voor degenen, die Hem vrezen.26 (22-27) De ellendigen zullen eten, dat zij verzadigd worden, en die naar den Heer vragen, zullen Hem prijzen; uw hart leve eeuwiglijk.27 (22-28) Alle einden der wereld zullen dit gedenken en zich tot den Heer bekeren, en voor Hem zullen alle geslachten der volken aanbidden;28 want de Heer heeft het rijk, (22-29) en Hij heerst over de volken.29 (22-30) Al de vetten der aarde zullen eten en aanbidden; voor Hem zullen allen de knien buigen, die in het stof liggen en die kommerlijk leven.30 (22-31) Hij zal een geslacht hebben, dat Hem dient; van den Heer zal men verkondigen tot in verre geslachten.31 (22-32) Zij zullen komen en zijne gerechtigheid prediken aan het volk, dat geboren wordt, dat Hij het gedaan heeft.