the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 104
1 Loof den Heer, mijne ziel; Heer mijn God, Gij zijt heerlijk, met majesteit en heerlijkheid zijt Gij bekleed.2 Het licht is uw kleed, hetwelk Gij aanhebt, Gij breidt den hemel uit als een tapijt.3 Gij maakt omhoog een gewelf van water; Gij vaart op de wolken als op een wagen, en wandelt op de vleugelen des winds.4 Gij maakt de winden tot uwe Engelen, en de vuurvlammen tot uwe dienaars.5 Gij hebt het aardrijk op zijnen bodem gegrondvest, dat het blijve altoos en eeuwig.6 Met de zee hadt Gij het bedekt als met een kleed, en wateren stonden boven de bergen.7 Maar voor uw dreigen vloden zij, voor uwen donder voeren zij heen.8 De bergen rezen hoog op, de dalen daalden ter plaatse, welke Gij voor hen hadt bereid.9 Gij hebt ene grens gesteld, daar komen zij niet over; zij mogen niet wederom het aardrijk bedekken.
10 Gij laat fonteinen ontspringen in de dalen, dat de wateren tussen de bergen heenvlieten,11 opdat alle dieren des velds drinken, en het wild zijnen dorst lesse.12 De vogelen des hemels zitten er bij, en zingen onder de takken.13 Van boven af bevochtigt Gij de bergen; Gij maakt het land vol vruchten, welke Gij beschikt.14 Gij laat gras wassen voor het vee, en zaad tot nut der mensen; Gij brengt brood uit de aarde voort,15 en wijn, die des mensen hart verheugt, en maakt, dat zijne gedaante schoon wordt van olie, en dat het brood des mensen hart versterkt,16 dat de bomen des Heren vol sap staan, de cederen Libanons, die Hij geplant heeft.17 Aldaar nestelen de vogels, en de reigers wonen op de dennen.18 De hoge bergen zijn de toevlucht der steengeiten, en de steenkloven die der konijnen.
19 Gij maakt de maan om er het jaar naar te delen; de zon weet haren ondergang.20 Gij maakt duisternis, dat het nacht wordt; dan gaat al het wild gedierte uit,21 de jonge leeuwen, die naar den roof brullen, en van God hunne spijs vragen.22 Maar als de zon opgaat, maken zij zich weg en leggen zich in hunne holen.23 Dan gaat de mens uit tot zijnen arbeid, en tot zijn akkerwerk tot aan den avond.24 Heer, wat zijn uwe werken groot en veel! Gij hebt ze alle wijselijk geschikt, en de aarde is vol van uwe goederen.25 De zee, die zo groot en wijd is, daar wemelt het van grote en kleine dieren zonder getal.26 Daar gaan de schepen; daar zijn walvissen, die Gij gemaakt hebt om daarin te spelen.27 Het wacht alles op U, dat Gij hun spijs geeft op zijn tijd.28 Als Gij ze hun geeft, dan vergaderen zij ze; als Gij uwe hand opendoet, dan worden zij met het goede verzadigd.29 Verbergt Gij uw aangezicht, dan verschrikken zij; neemt Gij hunnen adem weg, dan vergaan zij weder tot stof.30 Laat Gij uwen adem uit, dan worden zij geschapen, en Gij vernieuwt de gedaante der aarde.
31 De heerlijkheid des Heren is eeuwig; de Heer heet een welbehagen aan zijne werken.32 ziet Hij de aarde aan, dan beeft zij; roert Hij de bergen aan, dan roken zij.33 Ik wil den Heer zingen mijn leven lang, en mijnen God loven zolang ik ben.34 Mijne rede moge Hem welgevallig zijn; ik verheug mij in den Heer.35 De zondaars moeten een einde nemen op de aarde, en de goddelozen niet meer zijn. Loof den Heer, mijne ziel. Hallelujah!