the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Spreuken 1
1 Dit zijn de spreuken van Salomo den koning van Isral, den zoon van David;2 om te leren wijsheid, tucht en verstand,3 vernuft, gerechtigheid, oprechtheid en billijkheid;4 opdat de eenvoudigen schrander, en de jongelingen verstandig en voorzichtig worden.5 Wie wijs is, die hore en verbetere zich; en wie verstandig is, die late zich raden,6 opdat hij de spreuken en hare uitlegging verstaan moge, de lering der wijzen en hunne gelijkenissen.
7 De vreze des Heren is het begin der wetenschap; het zijn dwazen, die wijsheid en tucht verachten.8 Mijn zoon, hoor naar de tucht uws vaders, en verlaat het gebod uwer moeder niet;9 want zij zijn een schone krans voor uw hoofd, en ene keten aan uwen hals.
10 Mijn zoon, als ondeugende mensen u lokken, zo volg niet.11 Als zij zeggen: Ga met ons, wij willen op bloed loeren, en den onschuldige zonder oorzaak lagen leggen;12 wij zullen hen levend verslinden, gelijk het graf, en de vromen als wie nederwaarts in den kuil dalen;13 wij zullen veel goed verzamelen, wij zullen onze huizen met roof vullen;14 waag het met ons, wij allen zullen slechts nen bundel hebben:15 mijn zoon, wandel den weg niet met hen, weer uwen voet van hun pad.16 Want hunne voeten lopen tot het kwaad, en haasten zich om bloed te storten.17 Want het is tevergeefs het net uit te spreiden voor de ogen der vogels;18 ook loeren zij zelven onder elkander op hun bloed, en de een staat den ander naar het leven.19 Zo gaat het allen, die gierig zijn, dat hunne gierigheid de ziel haars meesters vangt.
20 De wijsheid roept openlijk daarbuiten, en laat zich horen op de straten;21 zij roept in de deur der poort vooraan onder het volk, zij spreekt hare woorden in de stad:22 Hoelang, o gij dwazen, zult gij dwaas zijn, en zullen de spotters lust tot spotternij hebben, en de verstandelozen de lering haten?23 Keert u tot mijne onderwijzing; zie, ik zal u mijnen geest uitstorten, en u mijne woorden bekendmaken.24 Dewijl ik dan roep en gij weigert, mijne hand uitstrek en niemand daarop achtgeeft,25 en gij al mijnen raad verwerpt en mijn onderricht niet wilt:26 zo zal ik ook lachen in uw ongeval, en u bespotten, als hetgeen gij vreest komt,27 als hetgeen gij vreest over u komt gelijk een storm, en uw ongeval als een onweder, als u angst en nood overkomt.28 Dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden, zij zullen mij zoeken, maar niet vinden.29 Omdat zij de lering haatten en de vreze des Heren niet verkozen,30 in mijnen raad niet bewilligden, en al mijne tucht versmaadden,31 zo zullen zij eten van de vruchten van hun doen, en van hunne raadslagen verzadigd worden.32 De afwijking der dwazen doodt hen, en het geluk der verstandelozen brengt hen om;33 maar wie naar mij hoort zal veilig blijven, en genoeg hebben, en geen ongeluk vrezen.