the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Numeri 10
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Maak u twee trompetten van gedreven zilver, en gebruik die om de gemeente samen te roepen, en als het heir opbreken zal.3 Wanneer men met beide blaast, dan zal de gehele gemeente zich tot u vergaderen Vr den ingang van de tent der samenkomst.4 Wanneer men alleen met de ene blaast, dan zullen zich de vorsten, de oversten over de duizenden in Isral, tot u vergaderen.5 Maar wanneer gij trompet, dan zullen de legers opbreken, die tegen het Oosten gelegerd zijn.6 En wanneer gij ten tweeden male trompet, dan zullen de legers opbreken, die tegen het Zuiden gelegerd zijn; want als zij reizen moeten, dan zult gij trompetten.7 Maar wanneer de gemeente zich moet vergaderen, dan zult gij slechts blazen en niet trompetten.8 Zulk blazen met de trompetten zullen Arons zonen, de priesters, doen; en dat zal u ene inzetting zijn bij uwe nakomelingen, eeuwiglijk.9 Wanneer gij ten strijde trekt in uw land tegen uwe vijanden, die u benadelen, zo zult gij trompetten met de trompetten, opdat aan u gedacht worde voor den Heer, uwen God, en gij verlost wordt van uwe vijanden.10 Desgelijks wanneer gij vrolijk zijt op uwe feesten en uwe nieuwemanen, dan zult gij met de trompetten blazen over uwe brandoffers en dankoffers, opdat het u tot ene gedachtenis zij voor uwen God. Ik ben de Heer, uw God.
11 En op den twintigsten dag in de tweede maand van het tweede jaar verhief zich de wolk van boven de woning der getuigenis;12 en de kinderen Israls braken op en trokken uit de woestijn Sina; en de wolk bleef in de woestijn Paran.13 De eersten nu braken op, volgens het bevel des Heren door Mozes;14 namelijk de banier van het leger der kinderen van Juda trok het eerst op met hunne heiren; en over hunne heiren was Nahesson, Amminadabs zoon;15 en over het heir van den stam der kinderen van Issaschar was Nethanel, Zuars zoon;16 en over het heir van den stam der kinderen van Zebulon, was Eliab, Helons zoon.17 Toen werd de woning uiteengenomen, en de zonen van Gerson en Merari trokken op en droegen de woning.18 Daarna trok de banier van het leger van Ruben op met hunne heiren; en over hunne heiren was Elizur, Seders zoon;19 en over het heir van den stam der zonen van Simeon was Selumil, de zoon van Zurisaddai;20 en Eljasaf, Dehuls zoon, was over het heir van den stam der zonen van Gad.21 Toen trokken ook de Kohathieten op en droegen het heiligdom; en genen richtten de woning op, tegen dat dezen kwamen.22 Daarna trok de banier van het leger der zonen van Efram op met hunne heiren; en over hun heir was Elisama, Ammihuds zoon;23 en Gamalil, Pedazurs zoon, over het heir van den stam der zonen van Manasse;24 en Abidan, de zoon van Gideoni, over het heir van den stam der zonen van Benjamin.25 Daarna trok de banier van het leger der zonen van Dan op met hunne heiren, die al de legers naar hunne heiren besloot; en Ahizer, de zoon van Ammisaddai, was over hun heir; en Pagil,26 Ochrans zoon, over het heir van den stam der zonen van Aser;27 en Ahira, Enans zoon, over het heir van den stam der zonen van Naftali.28 Zo trokken de kinderen Israls op met hunne heiren.
29 En Mozes sprak tot zijnen zwager Hobab, Rehuls zoon uit Midian: Wij trekken op naar de plaats, van welke de Heer gezegd heeft: Ik zal haar u geven; kom dan nu met ons, wij zullen u weldoen; want de Heer heeft Isral goeds toegezegd.30 Doch hij antwoordde: Ik wil niet met u, maar naar mijn land tot mijne maagschap trekken.31 Maar hij sprak: Verlaat ons toch niet; want gij weet, waar wij in de woestijn ons legeren moeten, en gij zult ons oog zijn,32 en als gij met ons reist, wat de Heer goeds aan ons doet, dat zullen wij ook aan u doen.33 Alzo trokken zij van den berg des Heren drie dagreizen ver; en de ark des verbonds des Heren trok voor hen uit die drie dagreizen ver, om hun te wijzen waar zij rusten zouden.34 En de wolk des Heren was bij dag over hen, als zij uit het leger optrokken.35 En als de ark opbrak, sprak Mozes: Heer, sta op, laat uwe vijanden verstrooid worden, en die u haten voor u vluchten!36 En als zij rustte, dan sprak hij: Keer weder, Heer, tot de menigte der duizenden van Isral!