the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Mattheüs 25
1 Dan zal het hemelrijk zijn gelijk tien maagden, die hare lampen namen en uitgingen, den bruidegom te gemoet.2 En vijf van haar waren wijze en vijf ware dwaze.3 De dwaze namen hare lampen, maar namen geen olie mede;4 maar de wijze namen olie in hare kruiken, met hare lampen.5 Toen nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen slaperig en vielen in slaap.6 Maar te middernacht geschiedde er een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem te gemoet!7 Toen stonden al die maagden op en bereidden hare lampen.8 En de dwaze spraken tot de wijze: Geeft ons van uwe olie, want onze lampen gaan uit.9 Toen antwoordden de wijze, zeggende: De olie zou misschien voor ons en voor u niet genoeg zijn, maar gaat liever tot de verkopers en koopt voor uzelven.10 En toen zij heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren gingen met hem in ter bruiloft, en de deur werd toegesloten.11 Ten laatste kwamen ook de andere maagden, en zeiden: Heer, Heer, doe ons open!12 Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u: Ik ken u niet. --13 Daarom waakt; want gij weet dag noch ure, waarin des Mensen Zoon komen zal.
14 Het is gelijk een mens, die buitenslands trok, en zijne dienstknechten riep en hun zijne goederen overgaf;15 en den een gaf hij vijf talenten, den ander twee, den derden n, aan ieder naar zijn bekwaamheid en reisde terstond weg.16 Die nu vijf talenten ontvangen had, ging heen en handelde daarmede, en won vijf andere talenten.17 Desgelijks ook die twee talenten ontvangen had, won ook twee andere.18 Maar die er n ontvangen had, ging heen, en maakte een kuil in de aarde, en verborg het geld zijns heren.19 Na een langen tijd nu kwam de heer dezer dienstknechten en hield rekenschap met hen.20 Toen trad Vr, die vijf talenten ontvangen had, en bracht nog vijf andere talenten, en zeide: Heer, gij hebt mij vijf talenten gegeven; zie, ik heb er vijf andere talenten mede gewonnen.21 Toen zeide zijn heer tot hem: Wl u, gij goede en getrouwe knecht! Gij zijt over weinig getrouw geweest, ik zal u over veel zeten; ga in tot de vreugde uws heren.22 Toen trad ook toe die twee talenten ontvangen had, en zeide: Heer, gij het mij twee talenten gegeven; zie, ik heb er twee andere mede gewonnen.23 Zijn heer zeide tot hem: Wl u, gij goede en getrouwe dienstknecht. Gij zijt over weinig getrouw geweest, ik zal u over veel zetten; ga in tot de vreugde uws heren.24 Toen trad ook toe die n talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist, dat gij een hard man zijt; gij maait waar gij niet gezaaid hebt, en vergadert waar gij niet hebt uitgestrooid;25 en ik vreesde, ging heen en verborg uw talent in de aarde. Zie, daar hebt gij het uwe.26 Maar zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht! Wist gij, dat ik maai waar ik niet gezaaid heb, en vergader waar ik niet gestrooid heb;27 dan behoordet gij mijn geld aan de wisselaren gegeven te hebben, en zou ik, als ik gekomen was, het mijne tot mij genomen hebben met winst.28 Daarom neem van hem het talent, en geeft het dengeen, die tien talenten heeft.29 Want wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, van dien zal ook genomen worden hetgeen hij heeft.30 En werp den onnutten dienstknecht in de uiterste duisternis: daar zal geween zijn en geknars der tanden.
31 Als nu des Mensen Zoon komen zal in zijne heerlijkheid, en alle heilige Engelen met hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid;32 en alle volken zullen Vr hem vergaderd worden, en hij zal hem vanelkander scheiden, gelijk een herder de schapen scheidt van de bokken;33 en hij zal de schapen stellen aan zijne rechterhand, en de bokken aan zijne linkerhand.34 Dan zal de koning zeggen tot degenen, die aan zijne rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, berft het rijk, dat u bereid is van het begin der wereld.35 Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij gespijsd; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij te drinken gegeven; ik ben een vreemdeling geweest, en gij hebt mij geherbergd;36 ik ben naakt geweest, en gij hebt mij gekleed; ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; ik ben gevangen geweest, en gij zijt tot mij gekomen.37 Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien, en hebben u gespijsd, of dorstig, en hebben u te drinken gegeven?38 Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien, en u geherbergd, of naakt, en hebben u gekleed?39 Wanneer hebben wij u krank of gevangen gezien, en zijn tot u gekomen?40 En de koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar, ik zeg u: Wat gij gedaan hebt aan n van deze mijne minste broeders, dat hebt gij mij gedaan.41 Dan zal hij ook zeggen tot degenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijne engelen.42 Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt mij niet gespijsd; ik ben dorstig geweest, en gij hebt mij niet te drinken gegeven;43 ik ben een vreemdeling geweest, en gij hebt mij niet geherbergd; ik ben naakt geweest, en gij hebt mij niet gekleed; ik ben krank en gevangen geweest, en gij hebt mij niet bezocht.44 Dan zullen ook dezen hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of gevangen, en hebben u niet gediend?45 Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, ik zeg u: Wat gij niet gedaan hebt aan n van deze minsten, dat hebt gij ook mij niet gedaan.46 En zij zullen in de eeuwige pijn gaan, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.