the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Mattheüs 18
1 Terzelfder ure traden de jongeren tot Jezus en zeiden: Wie is toch de grootste in het hemelrijk?2 En Jezus riep een kind tot zich, en stelde het in het midden van hen,3 en zeide: Voorwaar, ik zeg u: indien gij u niet omkeert en wordt als de kinderen, zo zult gij in het hemelrijk niet komen.4 Wie nu zichzelven vernedert gelijk dit kind, die is de grootste in het hemelrijk;5 en wie zulk een kind aanneemt in mijnen naam, die neemt mij aan.6 Maar wie n van deze kleinen, die in mij geloven, ergert, dien ware het beter, dat een molensteen aan zijnen hals gehangen, en hij verdronken werd in de zee, waar zij het diepst is.
7 Wee der wereld vanwege de verleidingen! Er moeten wel verleidingen komen; doch wee dien mens, door wien de verleiding komt!8 Indien dan uwe hand of uw voet u tot zonde verleidt, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, dat gij lam of kreupel ten leven ingaat, dan dat gij twee handen of twee voeten hebt en in het eeuwige vuur geworpen wordt.9 En indien uw oog u tot zonde verleidt, zo trekt het uit en werpt het van u. Het is u beter, dat gij noogig ten leven ingaat, dan dat gij twee ogen hebt en in het helse vuur geworpen wordt.10 Ziet toe, dat gij niemand van deze kleinen veracht: want ik zeg u: Hunne Engelen in den hemel zien altijd het aangezicht mijns Vaders in den hemel.11 Want des Mensen Zoon is gekomen om zalig te maken wat verloren is.12 Wat dunkt u? Indien enig mens honderd schapen had, en n van deze afdwaalde, laat hij dan niet de negen en negentig op de bergen, en gaat heen om het verdwaalde te zoeken?13 En indien het gebeurt, dat hij het vindt, voorwaar, ik zeg u: Hij verblijdt zich meer daarover dan over de negen en negentig, die niet afgedwaald zijn geweest.14 Alzo is het ook niet de wil uws Vaders in den hemel, dat er iemand van deze kleinen verloren ga.
15 Maar zondigt uw broeder tegen u, zo ga heen en bestraft hem tussen u en hem alleen. Hoort hij u, dan hebt gij uwen broeder gewonnen.16 Hoort hij u niet, zo neem nog n of twee met u, opdat alle zaak besta in den mond van twee of drie getuigen.17 Hoort hij die niet, zo zeg het der gemeente. Hoort hij de gemeente niet, zo houdt hem als een heiden en tollenaar.18 Voorwaar, ik zeg u: Wat gij op aarde binden zult, dat zal ook in den hemel gebonden zijn; en wat gij op aarde ontbinden zult, dat zal ook in den hemel ontbonden zijn.19 Verder zeg ik u: Is het, dat er twee onder u ns worden op aarde over iets, dat zij bidden willen, het zal hun geschieden van mijnen Vader in den hemel;20 want waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, daar ben ik midden onder hen.
21 Toen trad Petrus tot hem en zeide: Heer! hoe dikwijls moet ik dan mijnen broeder, die tegen mij zondigt vergeven? Is het genoeg zevenmaal?22 Jezus zeide tot hem: Ik zeg u niet zevenmaal, maar zeventigmaal zevenmaal.23 Daarom is het hemelrijk gelijk aan een koning, die met zijne dienstknechten wilde afrekenen.24 En toen hij begon af te rekenen, kwam er een Vr hem, die hem tien duizend talenten schuldig was.25 En daar hij nu niet had om te betalen, beval zijn heer hem en zijne vrouw en zijne kinderen en al wat hij had te verkopen, en te betalen.26 Toen viel de dienstknecht neder en smeekte hem zeggende: Heer, heb geduld met mij; ik zal u alles betalen.27 Toen jammerde het den heer van dezen dienstknecht, en hij liet hem los, en de schuld schold hij hem ook kwijt.28 Toen ging deze dienstknecht uit, en vond een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was; en hij greep hem aan en vatte hem bij de keel, en zeide: Betaal mij wat gij mij schuldig zijt!29 Toen viel zijn mededienstknecht neder en bad hem, zeggende: Heb geduld met mij; ik zal u alles betalen.30 Doch hij wilde niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij betaald zou hebben wat hij schuldig was.31 Toen nu zijne mededienstknechten dit zagen, werden zij zeer bedroefd, en kwamen en berichtten hunnen heer al wat er geschied was.32 Toen ontbood zijn heer hem voor zich, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt;33 behoordet gij u dan ook niet te ontfermen over uwen mededienstknecht, gelijk ik mij over u ontfermd heb?34 En zijn heer werd toornig en leverde hem aan de pijnigers over, totdat hij betaald zou hebben al wat hij hem schuldig was.35 Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft, ieder zijnen broeder zijne feilen.