the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Markus 11
1 En toen zij nabij Jeruzalem kwamen, te Bethfag en Bethani aan den Olijfberg, zond hij twee van zijne jongeren heen,2 en zeide tot hen: Gaat heen naar het vlek, dat Vr u ligt: en zodra gij daar inkomt, zult gij een veulen aangebonden vinden, waarop nooit een mens gezeten heeft; ontbindt het en brengt het hier.3 En indien iemand tot u zeggen zal: Waarom doet gij dat? zo zegt: De Heer heeft het nodig; en hij zal het terstond herwaarts zenden.4 En zij gingen heen, en vonden het veulen gebonden bij de deur, buiten aan de wegscheiding, en ontbonden het.5 En sommigen van degenen, die daar stonden, zeiden tot hen: Wat doet gij, dat gij het veulen ontbindt?6 Doch zij zeiden tot hen, gelijk Jezus hun bevolen had; en zij lieten het toe.7 En zij brachten het veulen tot Jezus, en legden hunne klederen daarop; en hij zat daarop.8 En velen spreidden hunne klederen op den weg, en anderen hieuwen takken van de bomen en strooiden ze op den weg.9 En die voorgingen, en die volgden, riepen en zeiden: Hosanna, geloofd zij die komt in den naam des Heren!10 Geloofd zij het rijk van onzen vader David, dat komt in den naam des Heren! Hosanna in de hoogte!11 En hij ging in te Jeruzalem, en in den tempel, en hij bezag alles; en op den avond ging hij uit naar Bethani met de twaalven.
12 En des anderen daags, toen zij van Bethani gingen, hongerde hem.13 En hij zag van verre een vijgeboom, die bladeren had; toen ging hij er naar toe, of hij er wat aan vond. En toen hij er bij kwam, vond hij niets dan alleen bladeren; want het was nog geen tijd, dat er vijgen zijn moesten.14 En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Nu ete niemand meer vrucht van u in eeuwigheid! En zijn jongeren hoorden het.15 En zij kwamen te Jeruzalem. En Jezus ging in den tempel, en begon uit te drijven de verkopers en kopers in den tempel, en hij stiet de tafels der wisselaars en de stoelen der duivenkramers om,16 en liet niet toe, dat iemand iets door den tempel droeg.17 En hij leerde, en zeide tot hen: Staat er niet geschreven: "Mijn huis zal een bedehuis heten allen volken"? Maar gij hebt het tot een rovershol gemaakt.18 En het kwam den Schriftgeleerden en Hogepriesters ter ore, en zij zochten, hoe zij hem doden zouden; maar zij vreesden voor hem, want al het volk verwonderde zich over zijne leer.19 En des avonds ging hij uit, buiten de stad.20 En des morgens gingen zij voorbij, en zagen, dat de vijgeboom verdord was tot op den wortel.21 En Petrus gedacht er aan, en zeide tot hem: Rabbi, zie, de vijgeboom, dien gij vervloekt hebt, is verdord.22 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hebt geloof in God.23 Voorwaar, ik zeg u: Zo iemand tot dezen berg zegt: Hef u op en werp u in de zee! en in zijn hart niet twijfelt, maar gelooft, dat hetgeen hij zegt geschieden zal, zo zal hem geworden, wat hij zegt.24 Daarom zeg ik u: Wat gij bidt in uw gebed, gelooft slechts, dat gij het ontvangen zult, zo zal het u geworden.25 En wanneer gij staat en bidt, zo vergeeft, indien gij iets tegen iemand hebt, opdat ook uw Vader in den hemel u uwe misdaden vergeve.26 Maar indien gij niet vergeven zult, zo zal uw Vader, die in den hemel is, ook uwe misdaden niet vergeven.
27 En zij kwamen wederom te Jeruzalem. En toen hij in den tempel wandelde, kwamen tot hem de Hogepriesters en de Schriftgeleerden en de Oudsten,28 en zeiden tot hem: Door welke macht doet gij dit, en wie heeft u die macht gegeven om dit te doen?29 Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ik zal u ook n woord vragen; antwoordt mij, zo zal ik u zeggen door welke macht ik dit doe.30 De doop van Johannes, was die van den hemel of van de mensen? Antwoordt mij.31 En zij dachten bij zichzelven en zeiden: Zeggen wij: Hij was van den hemel, dan zal hij zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?32 Maar zeggen wij: Hij was van de mensen, dan moeten wij voor het volk vrezen. Want zij hielden het allen daarvoor, dat Johannes waarlijk een profeet was.33 En zij antwoordden en zeiden tot Jezus: Wij weten het niet. En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Zo zeg ik u ook niet, door welke macht ik dit doe.