the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Maleachi 3
1 Zie, Ik zal mijnen Engel zenden, die den weg bereiden zal voor mijn aangezicht; en schielijk zal dan tot zijnen tempel komen de Heer, dien gij zoekt, en de Engel des verbonds, naar wien gij verlangt; zie, hij komt, spreekt de Heer Zebath.2 Maar wie zal den dag zijner komst kunnen verdragen, en wie zal bestaan, als hij verschijnen zal? Want hij zal zijn als het vuur eens goudsmids en als de zeep der vollers;3 hij zal zitten en het zilver reinigen; hij zal de zonen van Levi reinigen en louteren als goud en zilver: dan zullen zij den Heer spijsoffer toebrengen in gerechtigheid.4 En den Heer zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem behagen, als tevoren en in vroegere jaren,5 en Ik zal tot u komen en u bestraffen en zal een snel getuige zijn tegen de tovenaars, overspelers en meineedigen en tegen hen, die geweld en onrecht doen aan de dagloners, aan weduwen en wezen, en die den vreemdeling verdrukken en Mij niet vrezen, spreekt de Heer Zebath.6 Want Ik ben de Heer, die niet liegt; en het zal met u, kinderen van Jakob, niet geheel uit zijn.
7 Gij zijt van den tijd uwer vaderen af altoos afgeweken van mijne geboden, en gij hebt ze niet onderhouden: bekeert u dan tot Mij, zo zal Ik Mij tot u keren, spreekt de Heer Zebath. Doch gij zegt: Waarin zullen wij ons bekeren?8 Is het recht, dat een mens God bedriegt, gelijk gij Mij bedriegt? Maar gij zegt: Waarmede bedriegen wij U? Met de tienden en het hefoffer.9 Daarom zijt gij ook vervloekt, dat alles u onder de handen vergaat, want gij bedriegt Mij allen te samen.10 Maar brengt de tienden geheel in mijn korenhuis, opdat in mijn huis spijs zij; en beproeft Mij hierin, spreekt de Heer Zebath, of Ik voor u niet de vensters des hemels zal opendoen en de volheid van zegen uitgieten.11 En Ik zal voor u den verslinder schelden, dat hij u de vrucht op het veld niet zal verderven en de wijnstok op de akker u niet onvruchtbaar zij, spreekt de Heer Zebath;12 zodat alle volken u zalig zullen prijzen, want gij zult een waardig land zijn, spreekt de Heer Zebath.
13 Uwe woorden zijn hard tegen Mij, zegt de Heer; maar gij zegt: Wat spreken wij dan tegen U?14 Gij zegt: Het is tevergeefs, dat men God dient; en wat baat het, dat wij zijn gebod houden en een streng leven leiden voor den Heer Zebath?15 Daarom prijzen wij de verachters, want de goddelozen noemen toe; zij verzoeken God en het gaat hun zeer goed.16 Maar de godvrezenden troosten zich onder elkander aldus: De Heer merkt het en hoort het, en er is voor zijn aangezicht een gedenkboek geschreven voor degenen, die den Heer vrezen en aan zijnen naam gedenken.17 Zij zullen, spreekt de Heer Zebath, op den dag, dien Ik zal maken, mijn eigendom zijn, en Ik zal hen verschonen, zoals een man zijnen zoon verschoont, die hem gehoorzaamt.18 En gij zult daarentegen wederom zien, welk een onderscheid er is tussen den rechtvaardige en den goddeloze, en tussen dengene, die God dient, en dengene, die Hem niet dient.