the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Leviticus 4
1 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende:2 Spreek tot de kinderen Israls, zeggende: Wanneer iemand uit onwetendheid gezondigd heeft tegen enig gebod des Heren, hetgeen hij niet doen moest,3 namelijk, indien een priester, die gezalfd is, mocht zondigen, zodat hij een schuld op het volk bracht, dan zal hij voor zijne zonde, die hij gedaan heeft, een jongen var, die zonder gebrek is, den Heer tot een zondoffer brengen;4 en hij zal dien jongen var voor den ingang van de tent der samenkomst brengen voor den Heer, en zijne hand op deszelfs hoofd leggen, en hem slachten voor den Heer.5 En de priester, die gezalfd is, zal van het bloed van den var nemen, en het in de tent der samenkomst brengen;6 en hij zal zijnen vinger in dat bloed dopen, en daarmede zevenmaal sprengen voor den Heer, Vr het voorhangsel in het heilige.7 En hij zal van dat bloed doen op de hoornen des reukaltaars, dat voor den Heer in de tent der samenkomst is, en al het bloed uitgieten aan den voet van het brandofferaltaar, dat voor den ingang van de tent der samenkomst is.8 En al het vet des zondoffers zal hij opheffen, namelijk het vet aan het ingewand,9 de twee nieren met het vet, dat daaraan is, aan de lendenen, en het net over de lever, aan de nieren afgescheurd,10 gelijk hij het opheft van het rund des dankoffers; en hij zal het op het brandofferaltaar ontsteken.11 Maar de huid van den var met al het vlees, benevens het hoofd en de schenkels en het ingewand en den mest,12 dat alles zal hij uitvoeren buiten het leger, aan ene reine plaats, waar men de as uitstort, en hij zal het op het hout met vuur verbranden.
13 Wanneer de gehele gemeente van Isral uit dwaling misdoen mocht, en de daad voor hunne ogen verborgen was, en zij tegen enig gebod des Heren gedaan hadden, hetgeen zij niet doen moesten, en zich alzo schuldig gemaakt hadden,14 en daarna hunne zonde, die zij gedaan hadden, gewaar werden, zo zullen zij een jongen var tot een zondoffer brengen, en hem voor den ingang van de tent der samenkomst stellen;15 en de oudsten der gemeente zullen hunne handen op zijn hoofd leggen voor den Heer, en men zal den var slachten voor den Heer.16 En de priester, die gezalfd is, zal van het bloed van den var in de tent der samenkomst brengen;17 en hij zal zijnen vinger daarin dopen, en zevenmaal voor den Heer, Vr het voorhangsel, sprengen.18 En hij zal van dat bloed doen op de hoornen des altaars, dat voor den Heer staat in de tent der samenkomst, en al het andere bloed zal hij uitgieten aan den voet van het brandofferaltaar, dat voor den ingang van de tent der samenkomst is.19 Maar al zijn vet zal hij opheffen en het op het altaar ontsteken.20 En hij zal met dien var doen, gelijk hij met den var des zondoffers gedaan heeft; en alzo zal de priester hen verzoenen, en zal het hun vergeven worden.21 En hij zal den var uitvoeren buiten het leger en hem verbranden, gelijk hij den vorigen var verbrand heeft. Dit zal het zondoffer der gemeente zijn.
22 En als een vorst zondigt, en tegen enig gebod van den Heer, zijnen God, doet hetgeen hij niet doen moest, door dwaling, zodat hij zich schuldig maakt,23 en hij wordt zijne zonde, die hij gedaan heeft, gewaar, zo zal hij een geitebok, zonder gebrek, tot een offer brengen;24 en hij zal zijne hand leggen op het hoofd van den bok, en hem slachten ter plaatse, waar men het brandoffer slacht voor den Heer. Dit zij zijn zondoffer.25 Dan zal de priester met zijnen vinger van het bloed des zondoffers nemen, en het op de hoornen van het brandofferaltaar doen, en het andere bloed aan den voet van het brandofferaltaar uitgieten;26 maar al zijn vet zal hij op het altaar ontsteken, evenals het vet des dankoffers; en alzo zal de priester zijne zonde verzoenen, en zal het hem vergeven worden.
27 En wanneer iemand van het volk door dwaling misdoet en zondigt, zodat hij tegen een van de geboden des Heren doet hetgeen hij niet doen moest, en zich alzo schuldig maakt,28 en hij wordt zijne zonde, die hij gedaan heeft, gewaar, dan zal hij ene geit, zonder gebrek, tot een offer brengen voor de zonde, die hij gedaan heeft;29 en hij zal zijne hand op het hoofd des zondoffers leggen, en het slachten ter plaatse van het brandoffer.30 En de priester zal met zijnen vinger van dat bloed nemen, en het op de hoornen van het brandofferaltaar doen, en al het overige bloed aan den voet van het altaar uitgieten;31 maar al het vet zal hij afscheuren, gelijk hij het vet des dankoffers afgescheurd heeft, en hij zal het op het altaar ontsteken, tot een liefelijken reuk voor den Heer; en alzo zal de priester hem verzoenen, en het zal hem vergeven worden.32 Maar brengt hij een schaap tot een zondoffer, zo brenge hij een wijfje, zonder gebrek,33 en hij legge zijne hand op het hoofd des zondoffers, en slachte het tot een zondoffer ter plaatse, waar men het brandoffer slacht;34 en de priester zal met zijnen vinger van dat bloed nemen en het op de hoornen van het brandofferaltaar doen, en al het overige bloed aan den voet van het altaar uitgieten;35 maar al het vet zal hij afscheuren, gelijk hij het vet van het schaap des dankoffers afgescheurd heeft; en de priester zal het op het altaar ontsteken tot een vuuroffer voor den Heer; en alzo zal de priester zijne zonde, die hij gedaan heeft, verzoenen, en zij zal hem vergeven worden.