the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Klaagliederen 3
1 Ik ben een ellendig man, die de roede zijner grimmigheid zien moet.2 Hij heeft mij gevoerd en doen gaan in de duisternis, en niet in het licht,3 Hij heeft zich tegen mij gewend, en bij herhaling zijne hand tegen mij gekeerd.4 Hij heeft mijn vlees en mijne huid oud gemaakt, en mijn gebeente verslagen.5 Hij heeft vestingwerken tegen mij gebouwd, en mij met gal en moeite omringd.6 Hij heeft mij in de duisternis gelegd, als degenen, die sinds lang dood zijn.7 Hij heeft mij ommuurd, dat ik er niet uit kan, en heeft mij in harde boeien gelegd.8 En of ik al roep en schreeuw, zo stopt Hij de oren toe voor mijn gebed.9 Hij heeft mijnen weg versperd met uitgehouwen stenen, en mijne paden verkeerd.10 Hij heeft op mij geloerd als een beer, als een leeuw in het verborgen.11 Hij laat mij den weg missen; Hij heeft mij in stukken gescheurd en vernietigd.12 Hij heeft zijnen boog gespannen, en mij voor zijne pijlen tot doelwit gesteld.13 Hij heeft pijlen uit zijnen pijlkoker tot mijne nieren doen doordringen.14 Ik ben ene bespotting voor al mijn volk, en dagelijks hun spotlied.15 Hij heeft mij met bitterheid verzadigd, en met alsem gedrenkt.16 Hij heeft mijne tanden tot stukjes geslagen; Hij wentelt mij in de as.17 De vrede is uit mijne ziel verdreven; ik moet het goede vergeten.18 Ik moet zeggen: Mijne kracht ligt terneder, alsook mijne hoop op den Heer.19 Gedenk toch, dat ik zo ellendig en verlaten ben, met alsem en gal gedrenkt.20 Gij zult er immers aan denken, want mijne ziel zegt het mij.
21 Dit neem ik ter harte; hierom hoop ik nog.22 De goedertierenheid des Heren is het, dat het nog niet geheel met ons uit is; zijne barmhartigheid heeft nog geen einde;23 zij is elken morgen nieuw, en uwe trouw is groot.24 De Heer is mijn deel, spreekt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen.25 Want de Heer is goed voor hen, die op Hem wachten; voor de ziel, die naar Hem vraagt.26 Het is goed geduldig te zijn, en op de hulp des Heren te hopen.27 Het is goed voor een man, dat hij het juk draagt van zijne jeugd af.28 Dat een verlatene geduldig zij, als hem iets overkomt29 en zijnen mond in het stof steekt en de hoop verwacht,30 en zich op de wang laat slaan, en veel smaad laat aandoen.31 Want de Heer verstoot niet eeuwiglijk;32 Hij bedroeft wel, doch ontfermt zich weder naar zijne grote goedertierenheid;33 want Hij plaagt en bedroeft de mensen niet van harte.34 Als men alle gevangenen op de aarde onder de voeten vertreedt,35 en eens mans recht voor den Allerhoogste buigt,36 en eens mensen zaak verkeert, zou de Heer het niet zien?
37 Wie durft dan zeggen, dat iets geschiedt zonder des Heren bevel?38 Komt niet het kwade en het goede uit den mond des Allerhoogsten?39 Hoe klagen dan de lieden in het leven zo? Een ieder klage over zijne zonden.40 Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en ons tot den Heer bekeren.41 Laat ons onze harten en tevens de handen opheffen tot God in den hemel.
42 Wij, wij hebben gezondigd en zijn ongehoorzaam geweest, daarom hebt Gij niet verschoond.43 Gij hebt ons met toorn bedekt en ons vervolgd; zonder barmhartigheid hebt Gij gedood.44 Gij hebt U met ene wolk bedekt, waar geen gebed kan Drdringen.45 Gij hebt ons tot een uitvaagsel en tot vuilnis gemaakt onder de volken.46 Al onze vijanden sperren den mond tegen ons op.47 Wij worden verdrukt en geplaagd met verschrikking en angst.48 Mijne ogen stromen als waterbeken, wegens den jammer der dochter mijns volks.49 Mijne ogen vloeien zonder ophouden, want er is geen rust,50 totdat de Heer van den hemel nederzie en het aanschouwe.51 Mijn oog put mijn leven uit, wegens de dochters mijner stad.52 Mijne vijanden hebben mij zonder oorzaak gejaagd als een vogel.53 Zij hebben mijn leven in een kuil omgebracht, en stenen op mij geworpen.54 Zij hebben over mijn hoofd ook water uitgestort; ik sprak: Nu is het met mij gedaan.
55 Maar ik riep uwen naam aan, Heer, uit den diepen kuil;56 Gij hoordet mijne stem; verberg uwe oren niet voor mijn zuchten en voor mijn schreien.57 Nader tot mij, als ik U aanroep, en zeg: Vrees niet.58 Voer Gij, Heer, de zaak mijner ziel uit, en verlos mijn leven.59 Heer, aanschouw wat al onrecht mij geschiedt, en help mij tot mijn recht.60 Gij ziet al hunne wraak en al hunne gedachten tegen mij.61 Heer, Gij hoort hunne versmading en al hunne gedachten over mij;62 de taal mijner tegenpartijders, en hunne voornemens tegen mij dagelijks.63 Aanschouw toch: wanneer zij nederzitten of opstaan, zingen zij van mij een spotlied.64 Vergeld hun, o Heer, gelijk zij verdiend hebben.65 Laat hun het hart verschrikken, en uw vloek zij over hen.66 Vervolg hen met grimmigheid, en verdelg hen van onder den hemel des Heren.