Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Richteren 7

1 Toen stond Jerubbal--dit is Gideon--vroeg op, en al het volk, dat met hem was; en zij legerden zich bij de fontein Harod, zodat hij het heir der Midianieten tegen het Noorden had, achter den heuvel Mor in de vallei.

2 De Heer nu sprak tot Gideon: Het volk, dat met u is, is te veel, dat Ik Midian in hunne handen zou geven; Isral mocht zich tegen Mij beroemen, zeggende: Mijne hand heeft mij verlost.

3 Zo laat nu uitroepen voor de oren des volks, zeggende: Wie vreesachtig en versaagd is, die kere weder en wende zich spoedig van het gebergte Gilead. Toen keerden er van het volk twee en twintig duizend terug, zodat er slechts tien duizend overbleven.

4 En de Heer sprak tot Gideon: Het volk is nog te veel; leid hen nederwaarts naar het water, aldaar zal ik hen voor u beproeven; en van wien Ik u zeggen zal, dat hij met u trekke, die zal met u trekken; maar van wien Ik u zeggen zal, dat hij niet met u trekke, die zal niet trekken.

5 En hij leidde het volk nederwaarts naar het water. En de Heer sprak tot Gideon: Wie met zijne tong van het water zal lekken gelijk een hond lekt, stel dien alleen; desgelijks wie op zijne knien zal vallen om te drinken.

6 Toen was het getal dergenen, die gelekt hadden uit de hand aan den mond, driehonderd mannen; al het andere volk had knielende gedronken.

7 En de Heer sprak tot Gideon: Door die driehonderd mannen, die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen en de Midianieten in uwe hand geven, maar laat al het andere volk gaan naar hunne plaats.

8 En zij namen teerkost voor het volk met zich, en hunne bazuinen; maar al de andere Isralieten liet hij gaan, elk naar zijne hut, maar die driehonderd man behield hij. En het heir der Midianieten lag beneden voor hem in de laagte.

9 En de Heer sprak in dien nacht tot hem: Sta op en ga af naar het leger, want Ik heb het in uwe hand gegeven.

10 Maar indien gij vreest af te gaan, zo laat uw knecht Pura met u afgaan naar het leger;

11 dan zult gij horen, wat zij spreken; daarna zullen uwe handen sterk zijn en gij zult aftrekken tot het leger. Toen ging Gideon met zijnen knecht Pura af naar de plaats der schildwachten, die in het leger waren.

12 En de Midianieten en Amalekieten en allen van het Oosten hadden zich nedergelegd in de laagte als sprinkhanen in menigte, en hunne kamelen waren ontelbaar vanwege de menigte, als het zand aan den oever der zee.

13 Toen nu Gideon kwam, zie, toen vertelde een man zijnen metgezel een droom, en sprak: Zie, ik heb gedroomd: mij dacht, een geroost gerstebrood wentelde zich tot het heir der Midianieten; en toen het kwam aan de tent, sloeg het haar en keerde haar om, onderstboven, zodat de tent daar nederlag.

14 Toen antwoordde de ander: Dit is niet anders dan het zwaard van Gideon, den zoon van Joas, den Israliet; God heeft de Midianieten in zijne hand gegeven met het gehele heir.

15 Toen Gideon het verhaal van zulk een droom en zijne uitlegging hoorde, aanbad hij, en kwam weder in het heir van Isral, en sprak: Staat op, want de Heer heeft het heir der Midianieten in uwe hand gegeven.

16 En hij verdeelde de driehonderd mannen in drie hopen, en gaf aan elk ene bazuin in zijne hand, en ledige kruiken, en fakkels daarin;

17 en hij sprak tot hen: Ziet op mij en doet ook alzo; en ziet, als ik aan het uiterste des legers kom, doet ook gij alzo, zoals ik doe.

18 Als ik de bazuin blaas, en allen, die met mij zijn, zo zult gij ook de bazuin blazen rondom het gehele heir, en zeggen: Voor den Heer en Gideon!

19 Alzo kwam Gideon en honderd man met hem, Vr het leger in het begin van de middelste nachtwake, toen zij juist de wachters opgesteld hadden, en bliezen met de bazuinen, en sloegen de kruiken, die in hunne handen waren in stukken.

20 Alzo bliezen alle drie de hopen op de bazuinen, en braken de kruiken, en zij hielden de fakkels in hunne linkerhand, en de bazuinen in hunne rechterhand om te blazen, en riepen: Het zwaard des Heren en Gideons!

21 En elk stond op zijne plaats rondom het heir. Toen liep het gehele heir uiteen, en zij schreeuwden en vluchtten.

22 En toen de driehonderd mannen de bazuinen bliezen, beschikte de Heer, dat in het gehele heir het zwaard van den een tegen den ander was; en het heir vluchtte tot Beth-Sitta toe, naar Zeredath, tot aan de grensscheiding der vlakte van Mehola, bij Tabbath.

23 En de mannen van Isral uit Naftali, uit Aser en uit geheel Manasse, werden opgeroepen en joegen de Midianieten achterna.

24 En Gideon zond boden op het, gebergte van Efram en liet zeggen: Komt af den Midianieten tegemoet, en snijdt hen van het water af tot aan Beth-Bara toe en den Jordaan. Toen snelden allen, die van Efram waren, samen, en sneden, hen van het water af tot aan Beth-Bara toe en den Jordaan.

25 En zij vingen twee vorsten der Midianieten, Oreb en Zeb; en zij doodden Oreb op de steenrots van Oreb, en Zeb bij de perskuip van Zeb; en zij joegen de Midianieten na, en brachten de hoofden van Oreb en Zeb tot Gideon aan deze zijde van den Jordaan.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile