Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Richteren 5

1 Toen zong Debora en Barak, de zoon van Abinam, te dier tijd, zeggende:

2 Looft den Heer, dat Isral weder vrij is geworden, en dat het volk daartoe gewillig geweest is.

3 Hoort toe, gij koningen, en merkt op, gij vorsten. Ik zal zingen, den Heere zal ik zingen: den Heere, den God van Isral, zal ik spelen.

4 Heer, toen Gij van Ser uittrokt, en daarheen gingt van het veld van Edom, toen beefde de aarde, de hemel droop, en de wolken druppelden van water.

5 De bergen vloeiden weg voor den Heer, zelfs Sina voor den Heer, den God van Isral.

6 Ten tijde van Samgar, den zoon van Anath, ten tijde van Jal, waren de wegen vergaan, en wie op paden wandelden moesten op omwegen gaan.

7 Het ontbrak, aan aanvoerders ontbrak het in Isral, totdat ik Debora, opkwam, totdat ik opkwam als ene moeder in Isral.

8 Iets nieuws heeft God verkoren, Hij heeft de poorten bestreden. Er was geen schild noch spies onder de veertig duizend in Isral te zien.

9 Mijn hart is met de legerhoofden in Isral, die gewillig zijn geweest onder het volk. Looft den Heer,

10 gij die op schone ezelinnen rijdt, gij die op tapijten zit; en gij die op den weg gaat, zingt.

11 Waar de schutters schreeuwen tussen de waterputten, daar spreke men van de gerechtigheid des Heren, van de gerechtigheid zijner regering in Isral. Toen trok het volk des Heren af naar de poorten.

12 Waak op, waak op, Debora, waak op, waak op, en zing een lied; sta op Barak, en vang hen, die u vangen, gij zoon van Abinam.

13 Toen trok af wat nog over was van de machtigen onder het volk; de Heer trok met mij af onder de helden.

14 Uit Efram zij, wier wortel in Amalek is, en achter u Benjamin, met zijne geslachten; uit Machir zijn bevelhebbers gekomen, en uit Zebulon die den veldheersstaf hielden.

15 Ook vorsten van Issaschar waren met Debora; en Issaschar was als Barak in de laagte gezonden hem achterna. Ruben liet zich veel voorstaan en scheidde zich van ons.

16 Waarom blijft gij tussen de kooien, om te horen het blaten der kudden, en laat u veel voorstaan en scheidt u van ons?

17 Gilead bleef aan gene zijde van den Jordaan; en waarom woonde Dan onder de schepen? Aser bleef aan het zeestrand en bleef rustig aan zijne baaien;

18 maar Zebulons volk waagde zijn leven in den dood; Naftali ook, op de hoogten des velds.

19 De koningen kwamen en streden, toen streden de koningen der Kananieten, te Tanach aan het water van Megiddo; maar zij brachten geen buit des zilvers van daar.

20 Van den hemel werd tegen hen gestreden, de sterren in hare loopbanen streden tegen Sisea.

21 De beek Kison wentelde hen weg, de beek Kedumim, de beek Kison. Vertreed, mijne ziel, de sterken.

22 Toen maakten de voeten der paarden een gedruis van het ontzetten hunner machtige ruiters.

23 Vloekt de stad Meroz, sprak de Engel des Heren, vloekt hare burgers; omdat zij den Heer niet te hulp kwamen, den Heer te hulp bij de helden.

24 Gezegend onder de vrouwen zij Jal, de vrouw van Heber, den Keniet; gezegend zij zij onder de vrouwen in de hut.

25 Melk gaf zij, toen hij water eiste, en boter bracht zij op in ene heerlijke schaal.

26 Zij greep met hare hand den nagel, en met hare rechterhand den smeedhamer, en sloeg Sisera door zijn hoofd, en verpletterde en doorboorde zijne slapen.

27 Aan hare voeten kromde hij zich, hij viel neder en lag daar; hij kromde zich en viel neder voor hare voeten; zoals hij zich kromde, zo lag hij vernield.

28 De moeder van Sisera zag uit het venster, en jammerde door de tralin: Waarom vertoeft zijn wagen, dat hij niet komt, waarom blijven de raderen zijner wagens zo achter?

29 De wijsten onder hare vrouwen antwoordden, toen zij hare klaagwoorden gedurig herhaalde:

30 Zouden zij dan den roof niet vinden en uitdelen? Voor elken man n of twee vrouwen tot buit, en voor Sisera gestikte bonte klederen tot buit, gestikte bonte klederen om den hals tot buit?

31 Alzo moeten omkomen, Heer, al uwe vijanden; maar die Hem liefhebben, moeten zijn gelijk de zon, als zij opgaat in hare volle kracht! En het land was stil veertig jaar.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile