the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jozua 24
1 En Jozua vergaderde al de stammen Israls te Sichem, en hij riep de oudsten van Isral, de hoofden, rechters en ambtlieden tezamen; en toen zij voor God getreden waren,2 sprak hij tot al het volk: Dus zegt de Heer, de God van Isral: Uwe vaderen woonden eertijds aan gene zijde der rivier, Terah, de vader van Abraham en van Nahor; en zij dienden andere goden.3 Toen nam Ik uwen vader Abraham aan gene zijde der rivier, en liet hem wandelen in het gehele land Kanan, en vermenigvuldigde zijn zaad, en gaf hem Isak.4 En aan Isak gaf Ik Jakob en Esau; en Ik gaf aan Esau het gebergte Ser ter bezitting, maar Jakob en zijne kinderen trokken af naar Egypte.5 Toen zond Ik Mozes en Aron, en plaagde Egypte, gelijk Ik onder hen gedaan heb.6 Daarna leidde Ik u en uwe vaderen uit Egypte; en toen gij aan de zee kwaamt en de Egyptenaars uwe vaderen najoegen met wagens en ruiters tot aan de Schelfzee,7 toen riepen zij tot den Heer: die stelde ene duisternis tussen u en de Egyptenaars, en bracht de zee over hen en bedekte hen; en uwe ogen hebben gezien, wat Ik in Egypte gedaan heb; en gij hebt gewoond in de woestijn een langen tijd.8 En Ik heb u gebracht in het land der Amorieten, die aan gene zijde van den Jordaan woonden, en toen zij tegen u streden, gaf Ik hen in uwe hand, dat gij hun land bezat, en verdelgde hen voor u uit.9 Toen maakte Balak, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten, zich op en streed tegen Isral, en zond heen en liet Bileam, den zoon van Beor, roepen, opdat hij u vervloeken zoude.10 Maar Ik wilde hem niet horen, en hij zegende u; en Ik verloste u uit zijne hand.11 En toen gij over den Jordaan gingt en te Jericho kwaamt, streden tegen u de burgers van Jericho, de Amorieten, Ferezieten, Kananieten, Hethieten, Girgasieten, Hevieten en Jebusieten; maar Ik gaf hen in uwe hand.12 En Ik zond de horzelen voor u uit, die verdreven voor u de twee koningen der Amorieten, --niet door uw zwaard noch door uwen boog.13 En Ik heb u een land gegeven aan hetwelk gij niet gearbeid hebt, en steden, die gij niet gebouwd hebt; opdat gij daarin zoudt wonen, en eten van de wijnbergen en olijfbomen, die gij niet geplant hebt.14 Zo vreest nu den Heer, en dient Hem getrouw en oprecht, en laat varen de goden, die uwe vaderen gediend hebben aan gene zijde der rivier en in Egypte en dient den Heer.
15 Maar behaagt het u niet, dat gij den Heer dient, zo kiest u heden, wien gij dienen wilt: den God, dien uwe vaderen gediend hebben aan gene zijde der rivier, of de goden der Amorieten, in wier land gij woont; maar ik en mijn huis, wij willen den Heer dienen.16 Toen antwoordde het volk en sprak: Het zij verre van ons, dat wij den Heer verlaten en andere goden dienen zouden:17 want de Heer, onze God, heeft ons en onze vaderen uit Egypteland geleid uit het diensthuis, en heeft voor onze ogen zulke grote tekenen gedaan, en ons bewaard op den gehelen weg, dien wij gegaan zijn, en onder alle volken, door welke wij getrokken zijn;18 en Hij heeft alle volken voor ons uit verdreven, ook de Amorieten, die in het land woonden; daarom willen wij ook den Heer dienen, want Hij is onze God.19 En Jozua sprak tot het volk: Gij kunt den Heer niet dienen, want Hij is een heilig God, een naijverig God, die uwe overtreding en zonde niet verschonen zal.20 En als gij den Heer verlaat en een vreemden god dient, zo zal Hij zich van u afkeren en u plagen, en u ombrengen, nadat Hij u goedgedaan heeft.21 Maar het volk sprak tot Jozua: Niet alzo; maar wij willen den Heer dienen.22 Toen sprak Jozua tot het volk: Zo zijt gij dan uzelven tot getuigen, dat gij den Heer verkoren hebt om Hem te dienen. En zij zeiden: Wij zijn getuigen.23 Zo doet nu van u weg de vreemde goden, die onder u zijn, en neigt uw hart tot den Heer, den God van Isral.24 En het volk sprak tot Jozua: Wij willen den Heer, onzen God, dienen en aan zijne stem gehoorzaam zijn.25 Alzo maakte Jozua op dien dag een verbond met het volk; en hij stelde hun wetten en rechten voor te Sichem.26 En Jozua schreef dit alles in het wetboek van God; en hij nam een groten steen, en richtte dien aldaar op onder een eik, die bij het heiligdom des Heren was.27 En hij sprak tot al het volk: Zie, deze steen zal ene getuigenis zijn tussen ons; want hij heeft gehoord al de woorden des Heren, die Hij met ons gesproken heeft; en hij zal u tot ene getuigenis zijn, opdat gij uwen God niet verloochent.28 Alzo liet Jozua het volk gaan, elk naar zijn erfdeel.
29 En het geschiedde na deze gebeurtenissen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des Heren, stierf, toen hij honderd en tien jaar oud was.30 En men begroef hem in het land zijns erfdeels, te Timnath-Srah, hetwelk op Eframs gebergte ligt, ten Noorden van den berg Gas.31 En Isral diende den Heer zolang Jozua leefde, en de oudsten, die lang na Jozua leefden, en die al de werken des Heren wisten, welke Hij aan Isral gedaan had.32 Ook het gebeente van Jozef, dat de kinderen Israls uit Egypte hadden gebracht, begroeven zij te Sichem, in het stuk lands, hetwelk Jakob gekocht had van de kinderen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd penningen; en het werd het erfdeel der kinderen van Jozef.33 En Eleazar, de zoon van Aron, stierf ook, en zij begroeven hem op den heuvel van Pinehas, zijnen zoon, die hem gegeven was op het gebergte van Efram.