the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jozua 15
1 Het lot van den stam der kinderen van Juda, naar hunne geslachten, was de grenspaal van Edom, aan de woestijn Zin, tegen het Zuiden, aan het einde der Zuidlanden;2 zodat hun grenspaal tegen het Zuiden was, van den hoek der Zoutzee, dat is, van de tong af, die zich uitstrekt naar het Zuiden;3 en hij gaat vandaar uit opwaarts tot Akrabbim, en loopt door Zin, en gaat weder opwaarts van het Zuiden naar Kades-Barna, en loopt door Hezron, en gaat opwaarts naar Addar, en gaat om Karka heen,4 en loopt door Azmon, en komt uit aan de beek van Egypte, zodat het einde van dien grenspaal de zee is. Dit zij uw grenspaal tegen het Zuiden.5 De grenspaal tegen het Oosten nu is van de Zoutzee af tot aan het einde van den Jordaan. En de grenspaal tegen het Noorden is van de tong der zee, die aan het uiterste van den Jordaan is;6 en hij gaat opwaarts naar Beth-Hogla, en strekt zich van het Noorden naar Beth-Araba, en komt opwaarts tot den steen van Bohan, den zoon van Ruben,7 en gaat opwaarts naar Debit, van het dal Achor af, en van het Noorder-einde, dat tegen Gilgal ziet, hetwelk ligt tegenover Adummim opwaarts, ten Zuiden van de beek aldaar. Voorts gaat deze grenspaal door het water van En-Smes, en komt uit bij de fontein Rogel.8 Vervolgens gaat hij opwaarts tot het dal van den zoon van Hinnom, aan de zijde van den Jebusiet, die ten Zuiden woont, dat is Jeruzalem, en komt opwaarts op den top van den berg, die Vr het dal van Hinnom ligt ten Westen, aan het einde van het dal der Refaieten tegen het Noorden.9 Alsdan komt hij van den top van dezen berg tot aan de waterfontein Neftah, en komt uit aan de steden van het gebergte Efron, en strekt zich naar Bala, dat is Kirjath-Jearim,10 en keert zich om van Bala tegen het Westen naar het gebergte Ser, en gaat terzijde van het gebergte Jearim van het Noorden, dat is Kesalon, en komt af naar Beth-Smes, en loopt door Timna,11 en komt uit aan de zijde van Ekron Noordwaarts, en strekt zich naar Sichron, en gaat over den berg Bala, en komt uit te Jabnel; zodat zijn einde de zee is.12 En de grenspaal tegen het Westen is de grote zee. Dit is de grenspaal der kinderen van Juda rondom, naar hunne geslachten.
13 Doch aan Kaleb, den zoon van Jefunne, werd een deel gegeven onder de kinderen van Juda, gelijk de Heer aan Jozua beval, namelijk Kirjath-Arba den vader van Enak, dat is Hebron.14 En Kaleb verdreef van daar de drie zonen van Enak: Sesai, Ahiman en Talmai, gesproten uit Enak.15 En hij trok van daar opwaarts tot de inwoners van Debir. Debir nu heette eertijds Kirjath-Sfer.16 En Kaleb sprak: Wie Kirjath-Sfer slaat en inneemt, dien zal ik mijne dochter Achsa tot vrouw geven.17 Toen veroverde haar Othnil, de zoon van Kenaz, den broeder van Kaleb; en hij gaf hem zijne dochter Achsa tot vrouw.18 En het gebeurde, toen zij tot hem kwam, dat haar geraden werd een akker te eisen van haren vader; en zij klom schielijk van den ezel af. Toen sprak Kaleb tot haar: Wat is u?19 Zij sprak: Geef mij een zegen; want gij hebt mij een dor land gegeven, geef mij ook waterwellen. Toen gaf hij haar waterwellen boven en beneden.
20 Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Juda naar hunne geslachten.
21 En de steden van den stam der kinderen van Juda, van het ne uiteinde tot aan den grenspaal der Edomieten tegen het Zuiden, waren deze: Kabzel, Eder, Jagur,
22 Kina, Dimona, Adada,23 Kedes, Hazor, Jithnan,24 Zif, Telem, Beloth,25 Hazor-Hadatta, Kerioth-Hezron, ook Hazor genaamd,26 Amam, Sema, Molada,27 Hazar-Gadda, Hesmon, Beth-Plet,28 Hazar-Sual, Ber-Sba, Bizjotheja,29 Bala, Ijim, Azem,30 Eltolad, Kesil, Horma,31 Ziklag, Madmanna, Sansanna,32 Lebaoth, Silhim, Ain, Rimmon: dit zijn negen en twintig steden en hare dorpen.33 En in de laagte was Estaol, Zorea, Asna,34 Zanah, En-Gannm, Tappuah, Enam,35 Jarmuth, Adullam, Socho, Azeka,36 Saram, Aditham, Gedera, Gederotham: dit zijn veertien steden en hare dorpen.
37 Zenan, Hadasa, Migdal-Gad,38 Dilean, Misp, Joktel,39 Lachis, Bozkath, Eglon,40 Kabbon, Lahmas, Kithlis,41 Gederoth, Berth-Dagon, Nama, Makkeda: dit zijn zestien steden en hare dorpen.
42 Libna, Ether, Asan,43 Jiftah, Asna, Nezib,44 Kehila, Achzib, Maresa: dit zijn negen steden en hare dorpen.
45 Ekron met hare onderhorige plaatsen en dorpen.46 Van Ekron af tot aan de zee: al wat aan de zijde van Asdod ligt en hare dorpen;
47 Asdod met hare onderhorige plaatsen en dorpen; Gaza met hare onderhorige plaatsen en dorpen, tot aan de beek van Egypte; en de grote zee is hare grensscheiding.
48 En op het gebergte was Samir, Jattir, Socho,49 Danna, Kirjat-Sanna, dat is Debir,50 Anab, Estemo, Anim,51 Gosen, Holon, Gilo, dit zijn elf steden en hare dorpen.
52 Arab, Duma, Esean,53 Janum, Beth-Tappuah, Afeka,54 Humta, Kirjath-Arba, dat is Hebron, en Zior: dit zijn negen steden en hare dorpen.
55 Maon, Karmel, Zif, Juta,56 Jizrel, Jokdeam, Zanah,57 Kain, Gibea, Timna: dit zijn tien steden en hare dorpen.
58 Halhul, Beth-Zur, Gedor,59 Marath, Beth-Anoth, Eltekon: dit zijn zes steden en hare dorpen.
60 Kirjath-Bal, dat is Kirjath-Jearim, Rabba: twee steden en hare dorpen.
61 In de woestijn was Beth-Araba, Middin, Sechacha,62 Nibsan, en de Zoutstad, en Engdi: dit zijn zes steden en hare dorpen.
63 De Jebusieten nu woonden te Jeruzalem, en de kinderen van Juda konden hen niet verdrijven: alzo bleven de Jebusieten met de kinderen van Juda te Jeruzalem tot op dezen dag.