Lectionary Calendar
Monday, November 25th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Johannes 18

1 Toen Jezus dit gesproken had, ging hij uit met zijne jongeren over de beek Kedron, alwaar een hof was, in welken hij ging met zijne jongeren.2 En Judas, die hem verried, wist die plaats ook, want Jezus was dikwijls aldaar te zamen geweest met zijne jongeren.3 Toen nu Judas met zich genomen had de schare en de dienaars der Hogepriesters en Farizen, kwam hij aldaar met fakkels, lampen en wapenen.4 Jezus nu, wetende al wat hem overkomen zou, ging uit en zeide tot hen: Wien zoekt gij?5 Zij antwoordden hem: Jezus van Nazaret. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die hem verried, stond ook bij hen.6 Toen nu Jezus tot hen zeide: Ik ben het, weken zij terug en vielen ter aarde.7 Toen vraagde hij hun nog eens: Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus van Nazaret.8 Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat ik het ben: zoekt gij mij dan, zo laat dezen gaan!9 --opdat het woord vervuld werd, dat hij gezegd had: "Ik heb niemand van diegenen verloren, die gij mij gegeven hebt".10 --Simon Petrus nu had een zwaard, en trok het uit, en sloeg naar des Hogepriesters dienstknecht, en hieuw hem het rechteroor af. En de dienstknecht was genaamd Malchus.11 Toen zeide Jezus tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede. Zal ik den kelk niet drinken, dien de Vader mij gegeven heeft?12 De schare nu en de opperste hoofdman en de dienaars der Joden namen Jezus en bonden hem,

13 en leidden hem eerst tot Annas; want deze was de schoonvader van Kjafas, die in dat jaar Hogepriester was.14 Kjafas nu was degene, die den Joden geraden had, dat het goed was, dat n mens voor het volk stierf.15 En Simon Petrus volgde Jezus, en een andere jonger. Deze jonger was den Hogepriester bekend, en ging met Jezus het paleis des Hogepriesters binnen.16 Maar Petrus stond buiten voor de deur. Toen ging de andere jonger, die den Hogepriester bekend was, uit, en sprak met de deurwachtster, en bracht Petrus binnen.17 Toen zeide de dienstmaagd, de deurwachtster, tot Petrus: Zijt gij ook een der jongeren van dezen mens? Hij zeide: Ik ben het niet.18 En de knechten en dienaars stonden, en hadden een kolenvuur gemaakt, want het was koud, en warmden zich, en Petrus stond bij hen en warmde zich.19 En de Hogepriester vraagde Jezus naar zijne jongeren en naar zijne leer.20 Jezus antwoordde hem: Ik heb vrij in het openbaar gesproken voor de wereld; ik heb altijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar alle Joden te zamen komen, en heb niets in het verborgen gesproken.21 Wat vraagt gij mij daarnaar? Vraag diegenen daarnaar, die gehoord hebben wat ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten wat ik gezegd heb.22 En toen hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die daarbij stonden, Jezus een kinnebakslag, zeggende: Zult gij den Hogepriester alzo antwoorden?23 Jezus antwoordde hem: Heb ik kwalijk gesproken, zo bewijs, dat het kwaad is; heb ik recht gesproken, waarom slaat gij mij?24 Annas nu zond hem gebonden tot den Hogepriester Kjafas.25 En Simon Petrus stond en warmde zich. Toen zeiden zij tot hem: Zijt gij niet ook een van zijne jongeren? Maar hij loochende het, en zeide: Ik ben het niet.26 Een van des Hogepriesters knechten, een bloedverwant desgenen, wien Petrus het oor afgehouwen had, zeide: Zag ik u niet in den hof bij hem?27 Toen loochende Petrus het wederom; en terstond kraaide de haan.

28 Nu leidden zij Jezus van Kjafas naar het rechthuis; en het was vroeg. En zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar het pascha eten mochten.29 Toen ging Pilatus tot hen uit, en zeide: Welke beschuldiging brengt gij tegen dezen mens in?30 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Ware deze geen kwaaddoener, wij zouden hem u niet overgeleverd hebben.31 Toen zeide Pilatus tot hen: Neemt gij hem dan en oordeelt hem naar uwe wet. Toen zeiden de Joden tot hem: Wij mogen niemand doden;32 --opdat vervuld werd het woord van Jezus, dat hij gezegd had, toen hij te kennen gaf welk een dood hij sterven zou.33 --Toen ging Pilatus weder binnen in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot hem: Zijt gij de koning der Joden?34 Jezus antwoordde: Zegt gij dit van uzelven, of hebben anderen het u van mij gezegd?35 Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk en de Hogepriesters hebben u aan mij overgeleverd: wat hebt gij gedaan?36 Jezus antwoordde: Mijn rijk is niet van deze wereld; indien mijn rijk van deze wereld was, dan zouden mijne dienaars voor mij gestreden hebben, dat ik den Joden niet overgeleverd werd; maar nu is mijn rijk niet van hier.37 Toen zeide Pilatus tot hem: Zo zijt gij dan toch een koning? Jezus antwoordde: Gij zegt het; ik ben een koning. Ik ben daartoe geboren en in de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis zou geven. Wie uit de waarheid is, die hoort mijne stem.38 Pilatus zeide tot hem: Wat is waarheid! En toen hij dat gezegd had, ging hij weder uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in hem.39 Doch gij hebt ene gewoonte, dat ik u op Pasen nen loslaat: wilt gij nu, dat ik u den koning der Joden loslate?40 Toen schreeuwden zij allen wederom, zeggende: Niet dezen, maar Barabbas! Barabbas nu was een moordenaar.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile