Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Johannes 11

1 En er lag een man krank, genaamd Lazarus, van Bethani, in het vlek van Maria en hare zuster Martha.2 Maria nu was degene, die den Heer met zalfolie zalfde, en zijne voeten afdroogde met hare haren, welker broeder Lazarus krank lag.3 Toen zonden zijne zusters tot hem, en lieten hem zeggen: Heer, zie, dien gij liefhebt, ligt krank.4 Toen Jezus dat hoorde, zeide hij: Deze krankheid is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon Gods daardoor geerd worde.5 En Jezus had Martha en hare zuster en Lazarus lief.6 Toen hij nu hoorde, dat hij krank was, bleef hij twee dagen in de plaats waar hij was.7 Daarna zeide hij tot zijne jongeren: Laat ons weder naar Juda trekken.8 Zijne jongeren zeiden tot hem: Rabbi, onlangs wilden de Joden u stenigen, en wilt gij wederom derwaarts gaan?9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Wie bij dag wandelt, stoot zich niet; want hij ziet het licht dezer wereld,10 maar wie bij nacht wandelt, stoot zich, want er is geen licht in hem.11 Dit sprak hij, en daarna zeide hij tot hen: Lazarus, onze vriend, slaapt, maar ik ga heen om hem op te wekken.12 Toen zeiden zijne jongeren: Heer, slaapt hij, dan zal het beter met hem worden.13 Doch Jezus sprak van zijnen dood; maar zij meenden, dat hij sprak van den lichamelijken slaap.14 Toen zeide Jezus tot hen vrij uit: Lazarus is gestorven,15 en ik ben blijde om uwentwil, dat ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt; maar laat ons tot hem gaan.16 Toen zeide Thomas, die genaamd is Didymus tweeling, tot de jongeren: Laat ons medegaan, opdat wij met hem sterven.

17 Jezus dan kwam, en vond hem, toen hij reeds vier dagen in het graf gelegen had.18 Bethani nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadin.19 En vele Joden waren tot Martha en Maria gekomen, om haar te troosten over haren broeder.20 Toen Martha nu hoorde, dat Jezus kwam, ging zij hem te gemoet; doch Maria bleef in het huis zitten.21 Toen zeide Martha tot Jezus: Heer, waart gij hier geweest, mijn broeder ware niet gestorven.22 Maar ook nog weet ik, dat, wat gij van God bidt, God u dat geven zal.23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan.24 Martha zeide tot hem: Ik weet wel, dat hij zal opstaan in de opstanding ten jongsten dage.25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven: wie in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven;26 en wie leeft, en in mij gelooft, zal nimmermeer sterven. Gelooft gij dat?27 Zij zeide tot hem: Ja, Heer, ik geloof, dat gij zijt de Christus, de Zoon Gods, die in de wereld zou komen.28 En toen zij dat gezegd had, ging zij heen, en riep hare zuster Maria heimelijk, en zeide: De Meester is daar en roept u.29 Deze, toen zij dat hoorde, stond haastig op en kwam tot hem.30 Want Jezus was nog niet in het vlek gekomen, maar was nog in de plaats, waar Martha hem was te gemoet gegaan.31 De Joden nu, die bij haar in het huis waren en haar troostten, toen zij zagen, dat Maria haastig opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat heen tot het graf, opdat zij aldaar wene.32 Toen nu Maria kwam waar Jezus was, en hem zag, viel zij aan zijne voeten, en zeide tot hem: Heer, waart gij hier geweest, mijn broeder ware niet gestorven.

33 Toen Jezus haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook wenen, werd hij zeer ontroerd in den geest en bedroefd in zichzelven,34 en zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot hem: Heer, kom en zie het.35 En Jezus weende.36 Toen zeiden de Joden: Zie, hoe lief hij hem had!37 Maar sommigen van hen zeiden: Kon hij, die den blinde de ogen geopend heeft, niet maken, dat ook deze niet stierf?38 En Jezus werd wederom zeer ontroerd in zichzelven, en kwam tot het graf; en het was ene spelonk, en een steen lag er voor.39 Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide tot hem: Heer, hij riekt al, want hij heeft vier dagen gelegen.40 Jezus zeide tot haar: Heb ik u niet gezegd, dat, zo gij geloofdet, gij de heerlijkheid Gods zoudt zien?41 Toen namen zij den steen weg, waar de gestorvene lag; en Jezus hief zijne ogen opwaarts en zeide: Vader, ik dank u, dat Gij mij verhoord hebt.42 Doch ik weet, dat Gij mij altijd verhoort; maar om het volk dat rondom staat, zeg ik het, opdat zij geloven, dat Gij mij gezonden hebt.43 Toen hij dat gezegd had, riep hij met een luide stem: Lazarus, kom uit!44 En de gestorvene kwam uit, gebonden met grafdoeken aan voeten en handen, en zijn aangezicht omwonden met een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem en laat hem gaan.

45 Velen nu van de Joden, die tot Maria gekomen waren en gezien hadden wat Jezus gedaan had, geloofden in hem;46 maar sommigen van hen gingen heen tot de Farizen, en zeiden hun wat Jezus gedaan had.47 Toen vergaderden de Hogepriesters en de Farizen den Raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? Deze mens doet vele tekenen.48 Laten wij hem alzo geworden, dan zullen allen in hem geloven, en de Romeinen zullen komen en ons land en volk wegnemen.49 Maar een van hen, Kjafas, die in dat jaar Hogepriester was, zeide tot hen:50 Gij weet niets, en gij bedenkt niet, dat het ons beter is, dat n mens sterve voor het volk, dan dat het gehele volk te gronde ga.51 Maar dit zeide hij niet uit zichzelven; maar, omdat hij in dat jaar Hogepriester was, profeteerde hij, dat Jezus zou sterven voor het volk;52 en niet alleen voor het volk, maar opdat hij de kinderen Gods, die verstrooid waren, zou vergaderen.53 Van dien dag af beraadslaagden zij, hoe zij hem doden zouden.54 Jezus dan wandelde niet meer vrij onder de Joden, maar ging van daar in ene landstreek nabij de woestijn, in ene stad genaamd Efram, en verbleef aldaar met zijne jongeren.55 En het Pasen der Joden was nabij, en velen gingen op naar Jeruzalem uit die landstreek, Vr Pasen, opdat zij zich reinigden.56 Zij zochten derhalve Jezus, en zeiden tot elkander, staande in den tempel: Wat dunkt u, zou hij niet op het feest komen?57 De Hogepriesters nu en de Farizen hadden een gebod laten uitgaan, dat, zo iemand wist waar hij was, hij het te kennen zou geven, opdat zij hem mochten grijpen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile