the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Johannes 10
1 Voorwaar, voorwaar ik zeg u: Wie niet door de deur ingaat in den schaapsstal, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar;2 maar wie door de deur ingaat, die is een herder der schapen.3 Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijne stem, en hij roept zijne schapen bij name, en leidt ze uit.4 En als hij zijne schapen uitgelaten heeft, gaat hij voor hen uit, en de schapen volgen hem, want zij kennen zijne stem.5 Doch een vreemde volgen zij niet, maar vlieden van hem, want zij kennen de stem der vreemden niet.6 Deze vergelijking zeide Jezus tot hen, maar zij verstonden niet wat het was, dat hij tot hen zeide.7 Toen zeide Jezus wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar ik zeg u: Ik ben de deur der schapen.8 Allen, die Vr mij gekomen zijn, zijn dieven en moordenaars geweest; maar de schapen hebben naar hen niet gehoord.9 Ik ben de deur: zo iemand door mij ingaat, zal hij zalig worden, en hij zal in gaan en uitgaan en weide vinden.10 Een dief komt niet dan opdat hij stele, slachte en verderve; ik ben gekomen, opdat zij het leven en overvloed zouden hebben.11 Ik ben de goede herder. De goede herder laat zijn leven voor de schapen;12 maar de huurling, die geen herder is, wien de schapen niet toebehoren, ziet den wolf komen en verlaat de schapen, en vliedt, en de wolf grijpt en verstrooit de schapen;13 en de huurling vliedt, omdat hij een huurling is, en geen hart voor de schapen heeft.14 Ik ben de goede herder, en ken de mijnen en wordt van de mijnen gekend;15 gelijk de Vader mij kent, en ik den Vader ken; en ik laat mijn leven voor de schapen.16 En ik heb nog andere schapen, die niet van dezen stal zijn; deze moet ik ook toebrengen, en zij zullen mijne stem horen, en het zal ne kudde en n herder worden.17 Daarom heeft de Vader mij lief, omdat ik mijn leven laat; opdat ik het wederneme.18 Niemand neemt het van mij; maar ik laat het van mijzelven: ik heb macht het te laten en heb macht het weder te nemen. Dit gebod heb ik van mijnen Vader ontvangen.
19 Toen ontstond er wederom tweedracht onder de Joden over deze woorden.20 Velen van hen zeiden: Hij heeft een duivel en is uitzinnig; wat hoort gij naar hem?21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; kan een duivel ook de ogen der blinden openen?
22 En het was het feest der tempelwijding te Jeruzalem, en het was winter;23 en Jezus wandelde in den tempel in den zuilengang van Salomo.24 Toen omringden hem de Joden, en zeiden tot hem: Hoe lang houdt gij onze ziel op? Indien gij de Christus zijt zo zeg het ons vrijuit.25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. De werken, die ik doe in mijns Vaders naam, die getuigen van mij;26 maar gij gelooft niet, want gij zijt niet van mijne schapen, gelijk ik u gezegd heb.27 Mijne schapen horen mijne stem, en ik ken ze, en zij volgen mij,28 en ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen nimmermeer verloren gaan en niemand zal ze uit mijne hand rukken.29 Mijn Vader, die ze mij gegeven heeft, is groter dan allen en niemand kan ze uit mijns Vaders hand rukken.30 Ik en de Vader zijn n.31 Toen namen de Joden wederom stenen op om hem te stenigen.32 Jezus antwoordde hun: Vele goede werken heb ik u getoond van mijnen Vader; om welk van die werken stenigt gij mij?33 De Joden antwoordden hem, en zeiden: Om het goede werk stenigen wij u niet, maar om de godslastering, en omdat gij, een mens zijnde, uzelven God maakt.34 Jezus antwoordde hun: Staat er niet geschreven in uwe wet: "Ik heb gezegd: Gij zijt goden"?35 Indien zij diegenen goden noemt, tot welke het woord Gods geschiedde, en de Schrift niet kan ontbonden worden,36 zegt gij dan tot hem, dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God, omdat ik zeg: Ik ben Gods Zoon?37 Indien ik de werken mijns Vaders niet doe, zo gelooft mij niet;38 maar indien ik ze doe, zo gelooft toch de werken, wilt gij mij niet geloven; opdat gij erkent en gelooft, dat de Vader in mij is, en ik in hem.
39 --Zij zochten dan wederom hem te grijpen, maar hij ontging uit hunne handen.40 En hij trok weder heen naar gene zijde van den Jordaan, tot de plaats waar Johannes te voren gedoopt had, en hij bleef aldaar.41 En velen kwamen tot hem en zeiden: Johannes deed geen teken; maar alles wat Johannes van dezen gezegd heeft, is waar.42 En velen geloofden aldaar in hem.