the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Joël 2
1 Blaast de bazuin op Sion, roept op mijnen heiligen berg; dat alle inwoners des lands beven, want de dag des Heren komt en is nabij.2 Een duistere dag, een donkere dag, een bewolkte dag, een nevelachtige dag; den dageraad gelijk, die zich uitbreidt over de bergen, komt een groot en machtig volk, gelijk tevoren niet geweest is en voortaan niet zal zijn ten eeuwigen tijde, immer en altoos.3 Een verterend vuur gaat Vr hen uit en achter hen ene brandende vlam; het land is Vr hen als een lusthof, maar achter hen als ene woeste wildernis en niemand zal hen ontkomen.4 Zij zien er uit als paarden en rennen als ruiters;5 zij springen daarheen bovenop de bergen, gelijk wagens rammelen en gelijk ene vlam flikkert in het stro; als een machtig volk, dat toegerust is tot den strijd.6 De volken ontzetten zich voor hen, aller aangezichten verliezen hunne kleur.7 Zij lopen als reuzen en beklimmen de muren als krijgslieden; ieder gaat recht voor zich uit op zijnen weg en zij wijken niet af van hunne paden;8 de een verhindert den ander niet, maar elk trekt op zijn eigen pad daarheen; zij zullen door wapenen heenbreken en niet gewond worden.9 Zij zwerven overal in de stad, lopen op de muren en klimmen in de huizen en door de vensters komen zij in als een dief.10 Voor hen siddert de aarde en beeft de hemel; de zon en de maan worden duister en de sterren weerhouden haren glans.11 En de Heer laat zijnen donder voor zijn heir uitgaan; want zijn heir, dat zijn bevel zal voeren, is zeer groot en machtig, ja de dag des Heren is groot en zeer verschrikkelijk en wie kan hem verdragen?
12 Dus spreekt nu de Heer: Bekeert u tot Mij van ganser harte met vasten, met wenen, met klagen;13 scheurt uwe harten en niet uwe klederen en bekeert u tot den Heer, uwen God; want Hij is genadig, barmhartig, lankmoedig en van grote goedheid, en de straf berouwt Hem welhaast:14 wie weet, het mocht Hem wederom berouwen en Hij een zegen achter zich laten om spijsoffer en drankoffer te offeren voor den Heer, uwen God.15 Blaast de bazuinen op Sion, heiligt een vasten, roept de gemeente te zamen;16 verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, brengt bijeen de jonge kinderen en de zuigelingen; de bruidegom ga uit zijne kamer en de bruid uit haar vertrek.17 Dat de priesters, de dienaars des Heren, wenen tussen het voorhuis en het altaar en zeggen: Heer, verschoon uw volk en laat uw erfdeel niet te schande worden, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is nu hun God?
18 Zo zal dan de Heer over zijn land ijveren en zijn volk verschonen;19 en de Heer zal antwoorden en zeggen tot zijn volk: Zie, Ik zal u koren, most en olie in overvloed zenden, dat gij er genoeg aan zult hebben; en Ik zal u niet meer onder de volken te schande laten worden.20 En Ik zal den van het Noorden gekomene ver van u drijven en hem in een dor en woest land verstoten, zijne voorhoede naar de Oostzee en zijne achterhoede naar de Westelijke zee toe; hij zal verrotten en stinken, omdat hij grote daden gedaan heeft.21 Vrees niet, o land, maar wees vrolijk en welgemoed; want de Heer doet grote daden.22 Vreest niet, gij dieren des velds, want de woningen in de woestijn zullen groenen en de bomen hunne vruchten voortbrengen en de vijgeboom en de wijnstok zullen hun vermogen geven.23 En gij, kinderen Sions, verheugt u en zijt vrolijk in den Heer, uwen God; want Hij zal u een leeraar tot gerechtigheid geven, en u den vroegen regen en spaden regen nederzenden gelijk voorheen;24 dat de dorsvloeren vol koren zullen zijn en de perskuipen overvloed van most en olie zullen hebben.25 En Ik zal u de jaren vergoeden, welke de sprinkhanen, de kevers, de kaalvreter en de rupsen, mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden had, hebben afgegeten;26 en gij zult genoeg te eten hebben en den naam van den Heer, uwen God, prijzen, die wonderen onder u gedaan heeft; en mijn volk zal niet meer te schande worden.27 En gijlieden zult gewaarworden, dat Ik in het midden van Isral ben, en dat ik, de Heer, uw God ben en niemand meer; en mijn volk zal voortaan niet te schande worden.
28 En na dezen zal Ik mijnen Geest uitstorten over alle vlees en uwe zonen en dochters zullen profeteren; uwe oudsten zullen dromen hebben en uwe jongelingen zullen gezichten zien;29 ook zal Ik in dien tijd op de dienstknechten en dienstmaagden mijnen Geest uitstorten,30 en zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen.31 De zon zal in duisternis en de maan in bloed veranderd worden, eer de grote en verschrikkelijke dag des Heren komt.32 En het zal geschieden, dat alwie den naam des Heren zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ene redding zijn, gelijk de Heer gezegd heeft, ook bij de verstrooiden, die de Heer zal roepen.