the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 38
1 Toen antwoordde de Heer Job uit een onweder en zeide:2 Wie is hij, die den raad verduistert, met woorden zonder verstand?3 Gord uwe lendenen als een man: Ik wil u vragen; leer Mij.
4 Waar waart gij, toen Ik de aarde heb gegrondvest? Zeg het Mij, als gij zo verstandig zijt.5 Weet gij wie haar de maat gesteld heeft, of wie over haar het meetsnoer getrokken heeft?6 Of waarop staan hare voetstukken gezonken, of wie heeft haren hoeksteen gelegd,7 toen Mij de morgensterren te zamen loofden, en alle kinderen Gods juichten?8 Wie heeft de deuren der zee toegesloten, toen zij uitbrak als uit den moederschoot,9 toen Ik haar met wolken bekleedde, en in donkerheid inwond als in windsels;10 toen Ik haren loop brak met mijnen dam, en hare grendels en deuren stelde,11 en sprak: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, hier zullen uwe hoogmoedige baren zich leggen?
12 Hebt gij in uw leven ooit den morgen geboden, en den dageraad zijne plaats aangewezen,13 dat hij de hoeken der aarde vatten zou, opdat de goddelozen daaruit geschud wierden;14 dat zij veranderd zou worden als leem door het ingedrukte zegel, en staan zou in feestgewaad?15 En dat den goddelozen hun licht ontnomen, en de arm der hoovaardigen verbroken wordt?16 Zijt gij tot den grond der zee gekomen, en hebt gij in de diepte des afgronds gewandeld?17 Hebben de poorten des doods zich ooit voor u geopend, en hebt gij de poorten der duisternis gezien?18 Hebt gij vernomen, hoe breed de aarde is? Zeg op, weet gij dit alles?19 Welke is de weg naar de plaats, waar het licht woont, en waar is het verblijf der duisternis;20 dat gij hunnen grenspaal zoudt waarnemen, en opmerken de paden naar hun huis?21 Gij weet het immers, want te dien tijde werdt gij geboren, en uwe dagen zijn veel in getal.22 Zijt gij gekomen tot waar de sneeuw vandaan komt, en hebt gij gezien van waar de hagel komt,23 dien ik ophoud voor den tijd der droefenis, en voor den dag van strijd en krijg?24 Langs welken weg verdeelt zich het licht, en komt de Oostenwind op over de aarde?
25 Wie heeft voor den plasregen een waterdoop uitgegraven, en voor den bliksem en donder een weg,26 dat het regent op het land, waar niemand is, in de woestijn, waar geen mens is;27 opdat hij de woestijn en de wildernis vervulle, en het gras doe uitspruiten?28 Wie is de vader van den regen, of wie heeft de druppelen des dauws gebaard?29 Uit wiens lijf is het ijs gegaan, en wie heeft den rijm onder den hemel gebaard,30 dat het water verborgen worde als onder stenen, en de oppervlakte der diepte bevrieze?31 Kunt gij de banden van het Zevengesternte samenbinden, of de strikken des Orions losmaken?32 Kunt gij de Morgenster te voorschijn brengen op haren tijd, en den Wagen met zijne kinderen voeren?33 Weet gij, hoe de hemel te regeren is, of kunt gij deszelfs heerschappij op de aarde vaststellen?34 Kunt gij uwe stem in de wolken hoog opvoeren, dat de menigte des waters u bedekke?35 Kunt gij de bliksems uitlaten, dat zij heenvaren en zeggen: Hier zijn wij?36 Wie geeft de wijsheid in het verborgen? Wie geeft verstandige gedachten?37 Wie is zo wijs, dat hij de wolken zou kunnen tellen? Wie kan de waterflessen des hemels toestoppen,38 als het stof begoten wordt, dat het samenloopt, en de kluiten aan elkander kleven?39 (39-1) Kunt gij voor de leeuwin hare prooi jagen, en de jonge leeuwen verzadigen,40 (39-2) dat zij zich nederleggen in hun leger, en rusten in het hol, waar zij loeren?41 (39-3) Wie bereidt voor de raaf haar aas, als hare jongen tot God roepen, en dwalend vliegen, als zij niet te eten hebben?