the Fourth Week of Advent
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 27
1 En Job ging voort en hief zijne spreuk op en zeide:2 Zo waarachtig als God leeft, die mij geen recht laat geworden, en de Almachtige, die mijne ziel bedroeft,3 zolang mijn leven nog in mij, en de adem Gods in mijne neusgaten is,4 mijne lippen zullen geen onrecht spreken, en mijne tong zal geen bedrog zeggen.5 Het zij verre van mij, dat ik u gelijk zou geven! Totdat mijn einde komt, zal ik niet afwijken van mijne vroomheid.6 Van mijne gerechtigheid, welke ik heb, zal ik niet aflaten; mijn geweten verwijt mij niets uit mijn gehele leven.
7 Maar mijn vijand zal een goddeloze bevonden worden; en die zich tegen mij opmaakt, een ondeugende.8 Want wat is de hoop des huichelaars, als God met hem een einde maakt en zijne ziel wegrukt?9 Meent gij, dat God zijn roepen zal horen, als de doodsangst hem overvalt?10 Hoe kan hij aan den Almachtige lust hebben, en God te allen tijde aanroepen?
11 Ik zal u leren omtrent Gods doen; en wat bij den Almachtige geldt, zal ik niet verbergen.12 Zie, gij houdt u allen voor verstandig: waarom spreekt gij dan zulke onnutte dingen?13 Dit is het lot van den goddelozen mens bij God, en het erfdeel der tyrannen, hetwelk zij van den Almachtige ontvangen zullen:14 indien hij vele kinderen zal hebben, zo zullen zij voor het zwaard zijn; en zijne nakomelingen zullen van brood niet verzadigd worden;15 zijne overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijne weduwen zullen hem niet bewenen;16 al brengt hij geld te zamen als stof, en vergadert klederen als leem,17 zo zal hij ze wel gereedmaken, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het geld uitdelen;18 hij bouwt zijn huis als ene spin, en gelijk een hoeder een schuilhut vervaardigt.19 De rijke, als hij zich nederlegt, zal het niet medenemen; hij zal zijne ogen opendoen er en zal niets zijn.20 Verschrikking zal hem overvallen als water; bij nacht zal het onweder hem wegnemen.21 De Oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij heenvaart, en onstuimigheid zal hem van zijne plaats drijven.22 Hij zal dat over hem brengen, en zal hem niet verschonen; het zal alles uit zijne handen ontvlieden.23 Men zal over hem in de handen klappen, en hem uitfluiten, waar hij geweest is.