Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Lutherse Vertaling

Jeremia 51

1 Dus spreekt de Heer: Zie, Ik zal een verdervenden wind verwekken tegen Babel en tegen hare inwoners, die zich tegen Mij gesteld hebben;2 Ik zal ook wanners naar Babel zenden, die haar wannen en haar land ledigen zullen; die overal rondom haar zijn ten dage haars ongeluks.3 Want hare schutters zullen niet schieten, en hare geharnasten zullen zich niet kunnen weren; verschoont dan nu hare jongemanschap niet, verbant al haar heir;4 dat de verslagenen liggen in de hand der Chalden, en de doorstokenen op hare straten.5 Want Isral en Juda zullen niet in weduwschap gelaten worden door hunnen God, den Heer Zebath; want hunlieder land heeft de schuld vol gemaakt tegen den Heilige van Isral.6 Vliedt uit Babel, opdat ieder zijne ziel redde, en gij niet mede omkomt in hare misdaad; want de tijd der wraak des Heren is daar: Hij is een vergelder en zal haar betalen.7 Een gouden kelk was Babel, die de gehele wereld dronken gemaakt heeft, in de hand des Heren; alle volken hebben van haren wijn gedronken, daarom zijn de volken van zinnen beroofd geworden.8 Hoe schielijk is Babel gevallen en verpletterd! Jammert over haar; neemt ook zalf voor hare wonden, of zij misschien mocht genezen.9 Wij hebben Babel geneesmiddelen toegediend, maar zij is niet te genezen; laat haar dan varen, en laat ons ieder naar zijn land trekken; want hare straf reikt tot aan den hemel, en is verheven tot aan de wolken.10 De Heer heeft onze gerechtigheid aan het licht gebracht; komt, laat ons te Sion de werken van den Heer, onzen God, vermelden.11 Wet de pijlen, en maakt de schilden gereed; de Heer heeft den moed der koningen van Medi opgewekt; want zijne gedachten zijn tegen Babel, om haar te verderven; want dit is de wraak des Heren, de wraak over zijnen tempel.12 Plant nu de banieren op de muren van Babel; neemt de wacht waar, stelt posten uit, legt hinderlagen; want de Heer heeft iets voorgenomen, en Hij doet ook wat Hij tegen de inwoners van Babel gesproken heeft.13 Gij, die aan grote wateren woont en grote schatten hebt, uw einde is gekomen, en uwe gierigheid is uit.14 De Heer Zebath heeft bij zijne ziel gezworen: Ik zal u met mensen vervullen, als waren het kevers; die zullen een vreugdekreet over u aanheffen.15 Hij heeft de aarde door zijne kracht gemaakt, en den wereldkloot door zijne wijsheid bereid, en den hemel door zijn verstand uitgespannen.16 Als Hij dondert, dan is er ene menigte van water onder den hemel; Hij trekt de nevels op van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemstralen met den regen, en laat den wind komen uit verborgen plaatsen.17 Alle mensen zijn dwazen met hunne kunst, en alle goudsmeden staan beschaamd met hunne beelden; want hunne afgoden zijn bedriegerij, en zij hebben geen leven:18 zij zijn ijdelheid, een werk der verleiding, zij moeten omkomen, als zij bezocht worden.19 Maar zo is Hij niet, die Jakobs schat is, want Hij is het, die alle dingen maakt, en Isral is de stam zijner erfenis: Heer Zebath is zijn naam.20 Gij zijt mijn hamer, mijne oorlogswapenen; door u heb Ik volken verbrijzeld en koninkrijken vernield;21 Ik heb door u paarden en ruiters verpletterd; Ik heb door u wagens en die daarop rijden verbrijzeld;22 Ik heb door u mannen en vrouwen verbrijzeld; Ik heb door u ouden en jongen verbrijzeld; Ik heb door u jongelingen en jonkvrouwen verbrijzeld;23 Ik heb door u herders en kudden verbrijzeld, Ik heb door u landlieden en jukken verbrijzeld; Ik heb door u vorsten en overheden verbrijzeld.24 En Ik zal nu aan Babel en aan alle inwoners van Chalda vergelden al hunne boosheid, die zij aan Sion begaan hebben voor uwe ogen, spreekt de Heer.25 Zie, Ik verhef Mij tegen u, gij alvernielende berg, gij, die de ganse aarde verderft, spreekt de Heer; Ik zal mijne hand tegen u uitstrekken en u van de steenrotsen afwentelen, en zal een uitgebranden berg van u maken,26 zodat men noch hoeksteen noch grondsteen van u zal kunnen nemen, maar ene eeuwige woestijn zult gij zijn, spreekt de Heer.27 Verheft de banieren in het land; blaast de bazuinen onder de volken; heiligt de volken tegen haar; roept tegen haar samen de koninkrijken van Ararat, Minni en Askenaz; bestelt hoofdlieden tegen haar; brengt paarden opwaarts als keverzwermen;28 heiligt de volken tegen haar, de koningen van Medi, benevens al hunne vorsten en overheden, en het gehele land hunner heerschappij;29 opdat het land beve en verschrikke, want de overleggingen des Heren zullen vervuld worden tegen Babel, dat Hij het land Babel tot ene woestijn zal maken, waarin niemand woont.30 De helden van Babel zullen niet durven te velde trekken, maar blijven in de vestingen; hunne sterkte is weg, en zij zijn als vrouwen geworden; hare woningen zijn aangestoken, en hare grendels verbroken.31 Hier loopt er een en daar een, den ander tegemoet, en de ene boodschap vervangt de andere, om den koning van Babel te boodschappen, dat zijne stad ingenomen is tot aan de uiterste einden toe,32 en dat de overtochten bemachtigd en de rietpoelen uitgebrand zijn, en dat de krijgslieden bloohartig zijn geworden.33 Want dus spreekt de Heer Zebath, Israls God: De dochter van Babel is als een dorsvloer, als men er op dorst; haar oogsttijd zal spoedig komen.34 Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij verteerd en omgebracht; hij heeft mij als een ledig vat gemaakt; hij heeft mij verslonden als een draak; hij heeft zijn buik gevuld met mijne lekkernijen; hij heeft mij verstoten.35 Maar nu kome de moedwil, die mij en mijn vlees aangedaan is, over Babel, spreke de inwoneres van Sion; en mijn bloed over de inwoners van Chalda, spreke Jeruzalem.36 Daarom spreekt de Heer aldus: Zie, Ik zal uwe zaak voeren en u wreken; Ik zal hare zee droogmaken en hare springbronnen doen uitdrogen;37 en Babel zal tot een puinhoop en tot ene woning der draken worden, tot een verwoesting en tot ene beschimping, dat er niemand in zal wonen.38 Zij zullen tezamen brullen als de leeuwen, en schreeuwen als de jonge leeuwen.39 Ik zal hen met hunnen drank in de hitte zetten, en zal hen dronken maken, dat zij vrolijk worden, en den eeuwigen slaap slapen, van welken zij nooit weder zullen ontwaken, spreekt de Heer.40 Ik zal hen afvoeren als lammeren ter slachtbank, als rammen en als bokken.41 Hoe is Sesach veroverd, en de roem der gehele wereld ingenomen. Hoe is Babel tot ene verwoesting geworden onder de volken!42 Ene zee is over Babel gegaan, en door de veelheid harer golven is zij bedekt;43 hare steden zijn tot ene woestijn en tot een dor, eenzaam land geworden; tot een land, waarin niemand woont en waar geen mens doortrekt.44 Want Ik heb Bel te Babel bezocht, en heb uit zijne keel gerukt hetgeen hij verslonden had; en de volken zullen niet meer tot hem lopen, want ook de muren van Babel zijn gevallen.45 Trekt er uit, mijn volk, en red een ieder zijne ziel vanwege den grim migen toorn des Heren:46 uw hart mocht anders week worden en versagen vanwege het gerucht, hetwelk men in het land horen zal; want er zal een gerucht gaan in dit jaar, en daarna in het andere jaar; ook zal er geweld zijn in het land, en de ene vorst zal tegen den anderen zijn.47 Want zie, de tijd komt, dat Ik de afgoden te Babel zal bezoeken, en haar gehele land zal te schande worden, en hare verslagenen zullen in het midden van haar liggen.48 Hemel en aarde en alwat er in is zullen juichen over Babel, dat hare vernielers van het Noorden gekomen zijn, spreekt de Heer.49 En gelijk Babel in Isral de verslagenen heeft ter neder geveld, zo zullen te Babel de verslagenen ter neder geveld worden in het gehele land.50 Trekt dan nu heen, gij, die het zwaard ontkomen zijt, en vertoeft niet; gedenkt aan den Heer in verren lande, en laat Jeruzalem in uw hart zijn.51 Wij waren te schande geworden, toen wij de versmaadheid horen moesten, en schande bedekte ons aangezicht, dat vreemden tot het heiligdom van het huis des Heren waren ingedrongen:52 daarom zie, de tijd komt, spreekt de Heer, dat Ik hare afgoden bezoeken zal; in het gehele land zullen de dodelijk gewonden zuchten.53 En al klom Babel opwaarts naar den hemel, en maakte hare macht in de hoogte vast, zo zullen nochtans van mijnentwege verwoesters over haar komen, spreekt de Heer.54 Men hoort een gekerm te Babel, en een groot gejammer in het land der Chalden;55 want de Heer verwoest Babel; Hij verderft ze met zulk een groot geschreeuw en gewoel, dat hunne golven bruisen als de grote wateren.56 Want de verwoester is over Babel gekomen; hare helden worden gevangen; hunne bogen worden verbroken; want de God der wraak, de Heer, betaalt haar.57 Ik zal hare vorsten en wijzen, hare overheden, hoofdlieden en krijgslieden dronken maken, dat zij een eeuwigen slaap zullen slapen, waaruit zij nooit weder zullen ontwaken, spreekt de Koning, wiens naam is Heer Zebath.58 Dus spreekt de Heer Zebath: De brede muren van Babel zullen ondergraven, en hare hoge poorten met vuur aangestoken worden; opdat de arbeid der volken verloren zij, en verbrand worde hetgeen de volken met moeite opgebouwd hebben.

59 Dit is het woord, hetwelk de profeet Jeremia beval aan Seraja, den zoon van Nera, den zoon van Mahseja, toen hij met Zedeka, den koning van Juda, naar Babel trok, in het vierde jaar zijner regering. En Seraja was een vreedzaam vorst.60 En Jeremia schreef al het ongeluk, hetwelk Babel zou overkomen, in een boek, namelijk al deze woorden, die tegen Babel geschreven zijn.61 En Jeremia sprak tot Seraja: Als gij te Babel komt, zo zie toe en lees al deze woorden,62 en zeg: Heer, Gij hebt gesproken tegen deze plaats, dat Gij ze zult uitroeien, zodat niemand aldaar wone, noch mens noch vee, maar dat zij eeuwiglijk woest zal zijn.63 En als gij dit boek zult uitgelezen hebben, zult gij een steen daaraan binden en het in den Frath werpen,64 en zeggen: Z zal Babel zinken en niet weder opkomen van het ongeluk, hetwelk Ik over haar zal brengen, maar vergaan. Tot dusver de woorden van Jeremia.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile